ECLI:NL:RVS:2025:4885

Raad van State

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
11 oktober 2025
Zaaknummer
202504116/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.F. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving van een dwangsom opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal met betrekking tot een garageloods

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal op 23 januari 2024 een dwangsom opgelegd aan [verzoeker] om een garageloods op zijn perceel in Heerle te verwijderen of aan te passen zodat deze vergunningsvrij is. [verzoeker] is het niet eens met deze last en beroept zich op het vertrouwensbeginsel, stellende dat het college eerder had aangegeven dat de garageloods zonder omgevingsvergunning gebouwd mocht worden. Na een bezwaarprocedure heeft het college op 1 juli 2024 het bezwaar van [verzoeker] gegrond verklaard en het eerdere besluit herroepen, maar heeft later aanvullende besluiten genomen die de last onder dwangsom opnieuw oplegden.

Op 3 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep heeft ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de Raad van State heeft op 13 oktober 2025 de zaak behandeld, waarbij [verzoeker] werd bijgestaan door mr. J.M. Lammers en het college werd vertegenwoordigd door mr. I. Boujamid en mr. M. van de Crommenacker. Ook [belanghebbende] was aanwezig, bijgestaan door mr. R. Oosterbroek.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van [verzoeker] zwaarder wegen dan die van het college en [belanghebbende], en heeft de besluiten van het college geschorst. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoeker] en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het voorlopige karakter van de beslissing en dat deze niet bindend is voor de bodemprocedure.

Uitspraak

202504116/2/R2.
Datum uitspraak: 13 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend in Heerle, gemeente Roosendaal,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West­-Brabant van 3 juli 2025 in zaak nr. 25/2300 en 25/2301 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal.
Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2024 heeft het college [verzoeker] onder oplegging van een dwangsom gelast de garageloods op het perceel [locatie A] in Heerle te verwijderen of zodanig uit te voeren dat deze vergunningsvrij is.
Bij besluit van 1 juli 2024 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 23 januari 2024 herroepen. Bij besluiten van 3 oktober 2024 en 6 december 2024 heeft het college het besluit van 1 juli 2024 aangevuld. Het heeft [verzoeker] gelast om de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 17.2.3 van het bestemmingsplan "Heerle" te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij uitspraak van 3 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Ook heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker], het college en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 3 oktober 2025, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J.M. Lammers, rechtsbijstandverlener in Amsterdam, vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. I. Boujamid en mr. M. van de Crommenacker, zijn verschenen. Voorts is op de zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. R. Oosterbroek, rechtsbijstandverlener in Leeuwarden, als partij gehoord.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is ingediend vóór 1 januari 2024 en het bestuursorgaan naar aanleiding van dit verzoek na dit tijdstip een last onder dwangsom heeft opgelegd, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór 1 januari 2024 van toepassing totdat dit besluit onherroepelijk wordt.
Naar aanleiding van een handhavingsverzoek dat vóór 1 januari 2024 is ingediend heeft het college bij besluit van 23 januari 2024 aan [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval het recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
3.       [verzoeker] woont op het perceel [locatie A] in Heerle. Hij heeft op zijn perceel een garageloods gebouwd. [belanghebbende], die naast [verzoeker] woont, heeft een verzoek om handhaving ingediend.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de garageloods zoals deze is gebouwd niet omgevingsvergunningvrij is. Volgens het college is de goothoogte hoger dan de ingevolge artikel 17.2.3 van het bestemmingsplan "Heerle" toegestane maximale hoogte van 3 m en is door de gebruikte materialen sprake van een welstandexces. Het college heeft [verzoeker] daarom gelast om de overtreding van artikel 2.1, lid 1, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 17.2.3 van het bestemmingsplan te beëindigen en beëindigd te houden. Indien [verzoeker] de garage wil behouden dan moet hij de goothoogte van de garage rondom aanpassen naar 3 m en de materiaalkeuze aanpassen.
[verzoeker] is het niet eens met de opgelegde last onder dwangsom. Hij doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Hij heeft meerdere bouwtekeningen aan het college voorgelegd en het college heeft volgens hem op meerdere momenten aangegeven dat de garageloods zonder omgevingsvergunning gebouwd mocht worden. Het college had dan ook van handhavend optreden moeten afzien.
4.       [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht de opgelegde last onder dwangsom te schorsen totdat op zijn hoger beroep is beslist.
Spoedeisendheid
5.       Het college heeft de begunstigingstermijn verlengd tot aan de uitspraak van de voorzieningenrechter. Indien het verzoek wordt afgewezen, moet [verzoeker] direct aan de last voldoen. Hij verbeurt een dwangsom van € 3.000,00 ineens als dat niet het geval is. Daarmee is het spoedeisend belang gegeven.
Beoordeling van het verzoek
6.       Deze procedure leent zich niet voor een voorlopige beoordeling van de door [verzoeker] tegen de uitspraak van de rechtbank aangevoerde beroepsgronden. De voorzieningenrechter zal met een belangenafweging bepalen of vooruitlopend op de beoordeling in de bodemprocedure een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
7.       Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat de belangen van het college en van [belanghebbende] bij het voldoen aan de last zo dringend zijn dat de uitspraak op het hoger beroep niet kan worden afgewacht. [verzoeker] heeft er daarentegen belang bij om gedurende die periode de garageloods niet te hoeven afbreken of aan te passen. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
8.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal van 3 oktober 2024 en 6 december 2024 , kenmerk 2023-003331;
II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 289,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Engelen, griffier.
w.g. De Groot
voorzieningenrechter
w.g. Van Engelen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2025
842