ECLI:NL:RVS:2025:49
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 3 september 2024 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep niet ontvankelijk was omdat het niet tijdig was ingediend. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K. Ross, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 10 januari 2025 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Raad van State oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Dit oordeel werd niet verder gemotiveerd, aangezien de zaak betrekking had op een aanvraag die eerder was ingediend dan de datum van de uitspraak van de rechtbank.
De Raad van State heeft bepaald dat de minister van Asiel en Migratie geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 januari 2025, en de betrokken rechters zijn mr. J.H. van Breda als lid van de enkelvoudige kamer en mr. A.M.L. Hanrath als griffier.