ECLI:NL:RVS:2025:4903
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
 
- Rechtspraak.nl
 
Hoger beroep inzake urgentieverklaring voor woningaanpassing door lichamelijke beperkingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante die samen met haar twee meerderjarige kinderen in een eengezinswoning woont. De appellante heeft lichamelijke beperkingen waardoor zij niet meer in staat is om de trap op te lopen naar de slaapkamer en badkamer. Ze verzoekt om een verhuizing naar een gelijkvloerse woning, maar wil geen traplift laten plaatsen vanwege de psychische impact die dit op haar heeft. De appellante betoogt dat het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven de hardheidsclausule had moeten toepassen om haar te helpen.
De rechtbank Oost-Brabant had eerder de aanvraag om een urgentieverklaring afgewezen, omdat het college van mening was dat er geen bijzondere noodsituatie was die buiten de eigen toedoen van de appellante was ontstaan. De appellante had geen bewijsstukken overgelegd die haar situatie onderbouwden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de appellante niet heeft aangetoond dat haar situatie acuut onhoudbaar is.
De Afdeling concludeert dat het college geen toepassing hoefde te geven aan de hardheidsclausule en dat het hoger beroep ongegrond is. De appellante moet de proceskosten niet vergoeden, en de uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank.