ECLI:NL:RVS:2025:4904
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
 
- Rechtspraak.nl
 
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake urgentieverklaring door woningcorporatie
In deze zaak heeft de appellante, wonend in Sint Willebrord, gemeente Rucphen, een verzoek om een urgentieverklaring ingediend bij de woningcorporatie Stichting Thuisvester. Na het uitblijven van een reactie op haar verzoek heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank. Drie dagen later ontving zij bericht van Thuisvester dat zij een urgentieverklaring zou krijgen. De appellante stelt dat het college van burgemeester en wethouders van Rucphen een dwangsom heeft verbeurd, omdat er niet tijdig op haar verzoek was beslist door Thuisvester.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 3 oktober 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 24 september 2024 geoordeeld dat zij onbevoegd was om van het geschil kennis te nemen. De Afdeling bevestigt dit oordeel en oordeelt dat uit de Huisvestingsverordening Rucphen 2020 niet blijkt dat er een regeling is opgenomen die het college de bevoegdheid geeft om besluiten over urgentieverklaringen te nemen. Hierdoor kan er geen sprake zijn van het niet-tijdig nemen van een besluit door het college.
Het hoger beroep van de appellante is ongegrond verklaard en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke wettelijke basis voor het nemen van besluiten over urgentieverklaringen door het college.