ECLI:NL:RVS:2025:4905
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
 
- Rechtspraak.nl
 
Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverklaring woning door college van burgemeester en wethouders van Utrecht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 februari 2025. [appellant] verbleef ten tijde van belang in Amersfoort en heeft een urgentieverklaring aangevraagd om een zelfstandige woning te verkrijgen in de nabijheid van zijn kinderen in Utrecht, na zijn scheiding. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft op 17 januari 2024 de aanvraag om een urgentieverklaring afgewezen, omdat [appellant] niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 28, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2023. Het college heeft onder andere gesteld dat [appellant] niet als ingezetene kan worden aangemerkt en dat hij niet kan aantonen dat hij eerst zelf naar een oplossing heeft gezocht.
Tijdens de openbare zitting op 3 oktober 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder leiding van Staatsraad mr. C.H. Bangma, de zaak behandeld. De Afdeling heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling oordeelt dat het college de term 'ingezetene' correct heeft uitgelegd volgens de Huisvestingsverordening, en dat [appellant] niet voldoet aan de definitie van ingezetene zoals die in de verordening is gegeven. De overige gronden van [appellant] worden niet besproken, omdat de afwijzing van de aanvraag reeds op deze grond kan worden gehandhaafd. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.