ECLI:NL:RVS:2025:4932

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
202403598/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openbaarmaking van inspectie-informatie door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 mei 2024. [appellant], die de onderneming '[bedrijf]' exploiteert, had op 20 december 2022 een verzoek ingediend bij de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om openbaarmaking van documenten met betrekking tot een inspectiebezoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit op 9 maart 2018. De minister heeft zeventien documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt, maar bepaalde delen zijn geweigerd vanwege vertrouwelijke bedrijfs- en fabricagegegevens, het belang van inspectie en toezicht, en persoonlijke beleidsopvattingen. In het besluit op bezwaar heeft de minister enkele eerder geweigerde informatie alsnog openbaar gemaakt, maar in niet tot personen herleidbare vorm.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer documenten onder het verzoek vallen en dat de weigeringsgronden correct zijn toegepast. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank niet alle zwartgelakte passages heeft beoordeeld en dat er meer documenten moeten zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en is van oordeel dat de rechtbank gemotiveerd op de gronden van [appellant] is ingegaan. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de minister zich terecht heeft beperkt tot documenten die betrekking hebben op het inspectiebezoek van 9 maart 2018. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202403598/1/A3.
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 17 mei 2024 in zaak nr. 23/1167 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (nu: de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur).
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2022 heeft de minister naar aanleiding van een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt.
Bij besluit van 6 juni 2023 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en bepaald dat eerder geweigerde informatie uit een aantal documenten alsnog geheel of gedeeltelijk openbaar wordt gemaakt.
Bij uitspraak van 17 mei 2024 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van de ongelakte stukken. Op grond van artikel 8:29, zesde lid, van de Awb is van rechtswege toestemming verleend om mede op grondslag van de vertrouwelijke stukken uitspraak te doen.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2025, waar [appellant], bijgestaan door , en de minister, vertegenwoordigd door mr. C. Vooijs, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] exploiteerde de onderneming ‘[bedrijf]’. Hij heeft om informatie verzocht over het inspectiebezoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit op 9 maart 2018 bij zijn bedrijf. De minister heeft zeventien documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt. Delen van informatie uit de documenten heeft hij geweigerd openbaar te maken wegens vertrouwelijk aan de overheid verstrekte bedrijfs- en fabricagegegevens, het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen en eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, voorkomen van onevenredige benadeling en wegens persoonlijke beleidsopvattingen in documenten voor intern beraad. In het besluit op bezwaar heeft hij bepaalde informatie, vooral over persoonlijke beleidsopvattingen bestemd voor intern beraad, alsnog in niet tot personen herleidbare vorm openbaar gemaakt.
2.       De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer documenten moeten zijn die onder het verzoek vallen. Ook heeft [appellant] niets concreets aangevoerd over het eventueel onjuist toepassen van de weigeringsgronden.
3.       Volgens [appellant] blijkt uit de uitspraak niet dat de rechtbank kennis heeft genomen van de zwartgelakte passages en heeft beoordeeld of de daarop toegepaste weigeringsgronden terecht zijn. Ook zouden er volgens hem meer documenten moeten zijn. De inspectie voor het bekappen van koeien was volgens [appellant] een dekmantel om te controleren of er niet weer wegens overbezetting koeien afgevoerd moeten worden, horende bij het beleid van de minister om zijn bedrijfsproces te beëindigen en zijn koperserkenning af te pakken. Zijn verzoek is te beperkt opgevat, nu hij gelet op het verband tussen het inspectiebezoek en vorenstaand beleid van de minister ook alle documenten wil over dat beleid. Tot slot volgt ook uit de lange behandelduur van het verzoek volgens [appellant] dat er wel meer informatie moet zijn.
3.1.    De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan en heeft na kennisneming van de ongelakte stukken getoetst of de weigeringsgronden terecht zijn. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich, na eveneens kennis te hebben genomen van de ongelakte stukken, vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.1 tot en met 5.3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt hieraan toe dat de minister zich, gelet op het duidelijke verzoek, terecht heeft beperkt tot documenten die gaan over het inspectiebezoek op 9 maart 2018. Verder heeft [appellant] op de zitting aangegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen het lakken in de documenten voor zover het persoonsgegevens betreft. Verder is op de zitting besproken dat een ander deel van de stukken zijn gelakt omdat ze geen betrekking hebben op [appellant]. Zoals de rechtbank terecht heeft geconcludeerd, kunnen ook de overige weigeringsgronden de beperkte openbaarmaking van een deel van de documenten dragen.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
5.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025
802