202304085/1/A2.
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd in [plaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank MiddenNederland van 8 mei 2023 in zaken nrs. 22/4521 en 22/4666 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 1 maart 2022 heeft de minister [appellante] een schriftelijke ‘waarschuwing preventieve stillegging van werk’ (hierna de waarschuwing) gegeven en een bestuurlijke boete opgelegd van in totaal € 10.800,- wegens overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: de Arbowet) respectievelijk het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: het Arbobesluit).
Bij afzonderlijke besluiten van 11 augustus 2022 heeft de minister de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 september 2025, waar  de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door mr. A.D. Brouwers, zijn verschenen. [appellante] is zonder bericht niet verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] is een gecertificeerd saneringsbedrijf dat gespecialiseerd is in de professionele verwijdering van asbest. Op 23 juli 2021 werden door werknemers van [appellante] asbestwerkzaamheden op het dak van een pand aan de [locatie] in Gilze verricht. Op die dag heeft een arbeidsinspecteur van de Nederlandse Arbeidsinspectie (voorheen: Inspectie SZW) op die locatie een inspectie gehouden. Hij heeft tijdens deze inspectie geconstateerd dat drie werknemers van [appellante] zich op het dak van het pand, een asbest-werkgebied, bevonden terwijl zij geen adembeschermingsmiddelen droegen. Deze bevindingen zijn vastgelegd in een boeterapport. Dit is tussen partijen niet in geschil. [appellante] vindt dat deze overtreding haar niet kan worden toegerekend. Het boeterapport vermeldt verder dat de inspecteur geconstateerd heeft dat de op locatie aanwezige Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA), [toezichthouder], zich op het maaiveld bevond en verklaard heeft de asbestverwijderingswerkzaamheden op het dak vanuit die positie niet te kunnen zien. Ook dit is niet in geschil. In geschil is de vraag of [toezichthouder] het toezicht gedurende zijn afwezigheid aan één van de op het dak aanwezige en DTA-gecertificeerde werknemers, [werknemer], heeft overgedragen. Volgens [werknemer] is dit niet het geval geweest. De minister heeft op grond hiervan aan [appellante] een boete opgelegd en daarnaast de waarschuwing gegeven dat bij een toekomstige soortgelijke overtreding tot stillegging van werk kan worden overgegaan om verdere herhaling van de overtreding te voorkomen.
1.1.    De rechtbank heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard. Zij heeft hieraan, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat [appellante] de artikelen 4.54d, vijfde lid, en 4.48a, eerste lid, van het Arbobesluit heeft overtreden, omdat geen sprake was van voortdurend toezicht en omdat de werknemers in het asbest-werkgebied geen adembeschermingsmiddelen droegen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister geen toepassing had hoeven te geven aan (één of meer van) de matigingsgronden van artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (hierna: de Beleidsregel). Over de waarschuwing heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister niet had hoeven af te zien van het opleggen van een waarschuwing, omdat de boete niet is gematigd op matigingsgrond d (adequaat toezicht) en [appellante] artikel 4.48a, eerste lid, van het Arbobesluit bij herhaling heeft overtreden. De rechtbank heeft de minister tot slot gevolgd in zijn standpunt dat het belang om de veiligheid en gezondheid van de werknemers van [appellante] te beschermen, mede gelet op het uitblijven van de gewenste gedragsverbetering, alleen kan worden beschermd als de waarschuwing wordt gehandhaafd.
Hoger beroep van [appellante] en de beoordeling ervan
2.       In wat [appellante] in hoger beroep naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling geen grond om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank dat hierboven onder 1.1 samengevat is weergegeven. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 10.2, 11.3, 12.2, 13.2, 15, 16.2 en 16.3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Conclusie
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
4.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Jurgens
voorzitter
w.g. Yildiz
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025
594