ECLI:NL:RVS:2025:4954

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
202302141/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan IKC Nunspeet Oost en de beroepen van omwonenden

Op 15 oktober 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "IKC Nunspeet Oost". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Nunspeet op 26 januari 2023, maakt de realisatie van een Integraal Kind Centrum (IKC) mogelijk op een perceel naast de Oosteinderweg 70 in Nunspeet. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, waaronder omwonenden, beroep ingesteld. De appellanten vrezen dat hun woon- en leefklimaat door de realisatie van het IKC zal worden aangetast. De Afdeling heeft de zaak op 19 september 2025 ter zitting behandeld, waarbij de raad werd vertegenwoordigd door mr. I.M.C. van Leeuwen, advocaat te Arnhem, en anderen. De appellanten hebben verschillende beroepsgronden ingediend, waaronder bezwaren tegen de participatie van omwonenden, termijnoverschrijding, en de locatiekeuze voor het IKC. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen en dat de beroepsgronden van de appellanten niet slagen. De Afdeling concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat de raad geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202302141/1/R4.
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend in Nunspeet,
2.       [appellant sub 2] en anderen, allen wonend in Nunspeet,
3.       [appellant sub 3], wonend in Nunspeet,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Nunspeet,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "IKC Nunspeet Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellant sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2025, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen, [appellant sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door mr. I.M.C. van Leeuwen, advocaat te Arnhem, vergezeld door F. ten Cate en E. Bouma, zijn verschenen. Verder zijn ter zitting de Petraschool, vertegenwoordigd door [partij A] en de Vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs in Nunspeet, vertegenwoordigd door [partij B], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 2 februari 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Waar gaat deze zaak over?
2.       Deze zaak gaat over een bestemmingsplan waarmee mogelijk wordt gemaakt dat op een perceel naast de Oosteinderweg 70 in Nunspeet een Integraal Kind Centrum (hierna: IKC) wordt gerealiseerd. Beoogd is om in het IKC twee basisscholen en twee kinderopvangorganisaties te huisvesten. Om realisatie van het IKC mogelijk te maken heeft het plangebied de enkelbestemming "Maatschappelijk" met een bouwvlak gekregen. Op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "Nunspeet Noord en Oost" uit 2013 had het plangebied de enkelbestemming "Agrarisch". Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit onbebouwd grasland.
[appellant sub 1] woont in de woning op een perceel naast het plangebied. [appellant sub 2] en anderen zijn bewoners van de woonwijk die ten westen van het plangebied ligt. [appellant sub 3] woont in de woning op een perceel tegenover het plangebied. Zij kunnen zich allen niet vinden in het plan, omdat zij vrezen dat hun woon-en leefklimaat ten gevolge van het plan zal worden aangetast. Daarom hebben zij beroep ingesteld.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden
Ingetrokken beroepsgronden
4.       Op de zitting heeft [appellant sub 3] zijn beroepsgrond over het bundelen van zienswijzen in de nota van zienswijzen ingetrokken. [appellant sub 2] en anderen hebben op zitting hun beroepsgronden over geurhinder, fijnstof, geluidshinder en Natura 2000-gebied "De Veluwe" ingetrokken. Deze beroepsgronden worden daarom niet besproken.
Participatie
5.       [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] betogen dat de raad omwonenden ten onrechte onvoldoende betrokken heeft bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Zo is het buurtcollectief volgens [appellant sub 2] en anderen wel actief bij de voorbereiding van het plan betrokken, terwijl het buurtcollectief niet de hele buurt vertegenwoordigt. Verder wijst [appellant sub 1] erop dat in de nota van zienswijzen bij het bestemmingsplan staat dat direct omwonenden vroegtijdig geïnformeerd zijn over het voornemen om een IKC te realiseren aan de Oosteinderweg en stelt dat dit niet klopt omdat hij bijvoorbeeld niet voor de eerste bijeenkomst voor buurtbewoners is uitgenodigd.
5.1.    Het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase - zoals het vroegtijdig informeren van alle omwonenden - heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
De betogen slagen niet.
Termijnoverschrijding
6.       [appellant sub 2] en anderen betogen dat dat de raad de termijn in de Wro voor het vaststellen van het plan ten onrechte niet in acht heeft genomen.
6.1.    Artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wro, luidt, voor zover van belang:
"1. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:
[…]
e. de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan."
6.2.    Het ontwerp van het plan heeft met ingang van 2 februari 2022 tot en met 15 maart 2022 ter inzage gelegen. Het plan is op 26 januari 2023 vastgesteld. [appellant sub 2] en anderen wijzen dan ook met juistheid erop dat de termijn als bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wro is overschreden. Dit leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Zoals de Afdeling al eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1555, kan uit deze bepaling noch uit enige andere bepaling worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van de genoemde termijn niet meer bevoegd is het plan vast te stellen.
Het betoog slaagt niet.
Gewijzigde vaststelling
7.       [appellant sub 2] en anderen betogen verder dat het plan in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is vastgesteld. Volgens hen is het bestemmingsplan niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen omdat het vastgestelde plan naar aanleiding van de vele zienswijzen ten opzichte van het ontwerpplan op veel punten is gewijzigd.
7.1.    De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerpplan. Dergelijke wijzigingen worden juist gedaan vanuit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming, al dan niet om tegemoet te komen aan zienswijzen. Vaststaat dat de raad het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen.
In de nota van zienswijzen bij het plan is toegelicht waarom het plan naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is gewijzigd. Anders dan [appellant sub 2] en anderen stellen, gaat het om een beperkt aantal wijzigingen, waaronder aanvullingen. Zo zijn naar aanleiding van een actualisatie van het akoestisch onderzoek de planregels gewijzigd om een akoestische voorziening mogelijk te maken. Verder heeft de raad de stikstofberekening geactualiseerd en is in de plantoelichting een nadere onderbouwing opgenomen over de afstand tot agrarische bedrijven, de locatiekeuze en de resultaten van het ecologisch onderzoek.
Gezien het aantal en de aard van de wijzigingen in het ontwerpplan, ziet de Afdeling geen reden voor het oordeel dat het bestemmingsplan in strijd met artikel 3:2 van de Awb tot stand is gekomen.
Het betoog slaagt niet.
Locatiekeuze: ladder voor duurzame verstedelijking
8.       [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, te weten de ladder voor duurzame verstedelijking. Zij betogen dat de raad niet goed heeft gemotiveerd waarom het IKC niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Zij voeren daartoe aan dat de locatiestudie van Buro SRO van 11 december 2017 (hierna: de locatiestudie) achterhaald is, omdat het plangebied niet is meegenomen in deze studie en in de studie is uitgegaan van het huisvesten van 7 organisaties terwijl 3 organisaties zich inmiddels hebben teruggetrokken. Wat betreft de memo van Buro SRO van 4 februari 2018 (hierna: de memo uit 2018) voert [appellant sub 3] verder aan dat, hoewel daaruit volgt dat het plangebied een goede locatie kan vormen, er geen vergelijking is gemaakt met de 8 locaties die in de eerdere locatiestudie zijn onderzocht. Ook stelt [appellant sub 3] dat de raad niet heeft gemotiveerd waarom de locatie De Morgenster, die als beste locatie uit de locatiestudie komt, terzijde is geschoven. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] stellen dat veel ouders de grote afstand tot het plangebied onwenselijk vinden. In aanvulling hierop wijzen [appellant sub 2] en anderen er nog op dat De Morgenster zich wel midden in een woonkern bevindt en daar, anders dan bij het plangebied, al verschillende aanrijroutes zijn en zij stellen dat De Morgenster daarom beter bereikbaar is dan het plangebied.
8.1.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
8.2.    Niet in geschil is dat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied. In hoofdstuk 3.1 van de plantoelichting is de keuze voor het plangebied toegelicht. De raad verwijst voor de onderbouwing van de locatiekeuze naar een memo van Buro SRO van september 2022 (hierna: de memo uit 2022), dat als bijlage 2 bij de plantoelichting is gevoegd. In de memo is toegelicht dat meerdere locaties zijn onderzocht in de eerdere locatiestudie. Van de in 2017 onderzochte locaties is de locatie van De Morgenster het meest geschikt bevonden. In verweer heeft de raad erop gewezen dat de locatie De Morgenster evenwel nadelen heeft, bestaande uit het verlies van een parkachtige en groene omgeving en een toename van verkeer in bestaande woonstraten. In de memo uit 2022 is toegelicht dat vanwege deze nadelen in 2018 is besloten om een nadere locatiestudie te verrichten. Omdat de beoogde gebruikers van het IKC een voorkeur hebben geuit voor een locatie nabij Sportpark De Wiltsangh zijn locaties nabij het sportpark onderzocht in die nadere locatiestudie. Een van deze locaties is het plangebied, dat pas in 2018 beschikbaar is gekomen. Ook De Morgenster is meegenomen in de nadere locatiestudie. De resultaten van de nadere locatiestudie zijn neergelegd in eerdergenoemde memo uit 2018. In het verweerschrift is toegelicht waarom uiteindelijk voor het plangebied en niet voor De Morgenster is gekozen. In de nadere locatiestudie zijn in totaal vier locaties op verschillende aspecten, zoals verkeer en veiligheid, met elkaar vergeleken en zijn aan de locaties scores toegekend. De Morgenster en het plangebied, aangeduid als de Wiltsangh B (Asselt), hebben gelet op de nadere locatiestudie dezelfde score behaald en zijn beide als meest geschikt beoordeeld. Op locatie De Morgenster is echter ook basisschool De Ontdekking gehuisvest en deze basisschool heeft afgezien van deelname aan het IKC. Hierdoor is de beschikbare ruimte bij locatie De Morgenster aanzienlijk kleiner geworden waardoor de locatie minder geschikt is voor de vestiging van het IKC, aldus de raad.
Gezien het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad met de gegeven toelichting toereikend heeft onderbouwd dat het IKC niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Daarom bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
De betogen slagen niet.
Provinciaal beleid: Omgevingsverordening Gelderland
9.       [appellant sub 2] en anderen betogen dat het bestemmingsplan in strijd met de Omgevingsverordening Gelderland is vastgesteld. Zij voeren aan dat de raad ten onrechte niet heeft beoordeeld wat het effect van het IKC is op het aanwezige kleinschalige coulisselandschap. Zij stellen dat het plan lijdt tot aantasting van dit landschapstype. Verder voeren zij aan dat de raad heeft nagelaten om te motiveren waarom voor uitbreiding in plaats van inbreiding is gekozen.
9.1.    De raad heeft in hoofdstuk 3.2 van de plantoelichting beoordeeld of het plan in overeenstemming is met het provinciaal beleid, waaronder de Omgevingsverordening. In de plantoelichting staat dat een deel van het plangebied gelet op de Omgevingsverordening is gelegen binnen Nationaal Landschap De Veluwe en onderdeel uitmaakt van het deelgebied ‘Randmeerkust Harderwijk-Elburg’.
In artikel 2.56 van de Omgevingsverordening Gelderland, dat gold toen het plan werd vastgesteld, staat dat een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie alleen bestemmingen mogelijk maakt die de kernkwaliteiten als bedoeld in de bijlage "Kernkwaliteiten Nationale landschappen" niet aantasten. In de plantoelichting zijn een aantal van de kernkwaliteiten die in die bijlage worden genoemd geciteerd. Voor het randmeergebied wordt als beeldbepalende kernkwaliteit onder meer gewezen op de aanwezigheid van een kleinschalig coulisselandschap met een rij van nederzettingen, houtwallen, parkbossen, essen en strookverkaveling. In de plantoelichting is vermeld dat het IKC en de buitenruimte landschappelijk worden ingepast en gesteld dat daarbij de landschappelijke lijnen en bestaande landschappelijke elementen worden gerespecteerd. In verweer heeft de raad verder toegelicht dat de ter plaatse aanwezige hoofdstructuur door realisering van het IKC niet zal worden aangetast en dat ook de bestaande bomenstructuur behouden zal blijven. De raad heeft gelet daarop op het standpunt gesteld dat het plan niet lijdt tot aantasting van de te beschermen kernkwaliteiten en geconcludeerd dat het plan dan ook past binnen het provinciaal beleid.
De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] en anderen over het coulisselandschap aanvoeren geen reden om het standpunt van de raad niet te volgen dat van aantasting van het coulisselandschap geen sprake zal zijn. Uit de Omgevingsverordening volgt overigens niet dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan moet worden gemotiveerd waarom voor uitbreiding of inbreiding is gekozen.
Het betoog slaagt niet.
Gemeentelijk beleid: de Omgevingsvisie
10.     [appellant sub 2] en anderen betogen dat het bestemmingsplan in strijd met de Omgevingsvisie Nunspeet uit 2018 is vastgesteld. Daartoe voeren zij aan dat gelet op de Omgevingsvisie rekening moet worden gehouden met gezondheidsaspecten zoals luchtkwaliteit, zoönose en fijnstof. Zij stellen dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de in de omgeving aanwezige veehouderijen en het industriegebied.
10.1.  In paragraaf 3.3.1 van de toelichting bij het plan is ingegaan op de Omgevingsvisie Nunspeet 2018 en wordt geconcludeerd dat het plan past binnen de Omgevingsvisie.
In de Omgevingsvisie is in thema 6 het gebiedsgerichte beleid ten aanzien van milieu-en gezondheid neergelegd. In thema 6 staat dat de gemeente vanuit het oogpunt van gezondheid voorzichtig wil omgaan met het toevoegen van gevoelige functies zoals scholen, zorginstellingen en woningen nabij de rijksweg A28 en nabij veehouderijen, vanwege de luchtkwaliteit en het risico op infectieziekten en longziekten door fijnstof. Industriegebieden worden in thema 6 van de Omgevingsvisie niet genoemd. De Afdeling stelt vast dat het plangebied niet is gelegen nabij de A28 en dat in de nabijheid van het plangebied ook geen veehouderij aanwezig is. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan in strijd met de Omgevingsvisie is vastgesteld.
Het betoog slaagt niet.
Verkeersveiligheid
11.     [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] betogen dat de verkeersveiligheid niet is gewaarborgd in het plan. Zij wijzen erop dat het plangebied alleen via de Oosteinderweg te bereiken is en dat een smalle weg is. Daardoor ontstaat volgens hen bij de Oosteinderweg een flessenhals waarbij aan- en afrijdende auto’s elkaar niet op een veilige manier kunnen passeren. Hoewel de raad heeft aangegeven dat er diverse mogelijkheden zijn om ter plaatse een veilige verkeerssituatie te creëren heeft de raad niet duidelijk gemaakt op welke wijze de verkeersveiligheid kan worden gewaarborgd. [appellant sub 1] wijst in dit verband erop dat in de nota van zienswijzen is vermeld dat de weginrichting onderdeel is van de uitwerking van het plan en stelt dat voor de vaststelling van het plan een verkeersplan had moeten worden opgesteld en niet pas erna.
11.1.  In paragraaf 4.4. van de plantoelichting is ingegaan op de gevolgen van het met het plan beoogde IKC op de verkeerssituatie bij de Oosteinderweg. Onder verwijzing naar het in bijlage 10 bij de plantoelichting gevoegde verkeerskundig onderzoek "IKC Nunspeet-Oost, deel 1" van Mobycon van 3 december 2021, heeft de raad gesteld dat het plangebied op een adequate manier kan worden ontsloten via de Oosteinderweg en dat de bestaande wegenstructuur rondom het plangebied ruim voldoende capaciteit heeft om het extra aantal verkeersbewegingen - 508 voertuigenbewegingen per dag - van en naar het beoogde IKC te verwerken. Door [appellant sub 2] en [appellant sub 1] zijn de bevindingen in het verkeerskundig onderzoek niet gemotiveerd weerlegd. De Afdeling ziet dan ook geen reden om de raad niet te volgen in het standpunt dat de realisatie van het IKC niet tot een verkeersonveilige situatie zal leiden. Dat de raad pas na vaststelling van het bestemmingsplan een verkeersplan heeft vastgesteld maakt dit niet anders. Het verkeersplan bevat voorstellen voor de feitelijke inrichting van de wegen in en rondom het plangebied na realisatie van het IKC en gaat niet over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de verkeerstoename die het gevolg is van het plan. De Afdeling merkt hierbij op dat in een bestemmingsplan de inrichting van een weg niet wordt vastgelegd. De verkeerskundige effecten zijn reeds vóór vaststelling van het plan beoordeeld in het eerdergenoemde onderzoek van Mobycon uit 2021.
De Afdeling ziet dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het plan voor wat betreft het aspect verkeer in strijd met een goede ruimtelijke ordening is vastgesteld. De betogen slagen niet.
Overigens heeft de raad op zitting toegelicht dat als na realisatie van het IKC zou blijken dat het nodig is om bij de Oosteinderweg verkeersmaatregelen te treffen dat hiervoor zowel in planologische zin als feitelijk gezien ruimte aanwezig is. Op grond van het bestemmingsplan "Nunspeet Noord-Oost" uit 2013 ligt de Oosteinderweg op gronden met de bestemming "Verkeer" en is de bestaande weg smaller dan de verkeersbestemming van het voor de Oosteinderweg geldende bestemmingsplan toestaat, zodat er ruimte is voor eventuele verkeerskundige aanpassingen aan deze weg.
Toezegging
12.     [appellant sub 1] voert aan dat door toenmalig wethouder J. Groothuis aan hem in 2020 de toezegging is gedaan dat gemotoriseerd verkeer van en naar het IKC niet voor zijn huis langs uit westelijke richting over de Oosteinderweg zou rijden, maar zou worden omgeleid via de rondweg en dan uit oostelijke richting over de Oostereinderweg zou rijden. Ter ondersteuning daarvan wijst hij op de stukken in de bijlagen bij zijn nadere stuk van 2 september 2025, waaronder een transcriptie van een raadsvergadering van 16 juni 2023 waarin deze toezegging is besproken. [appellant sub 1] wil dat de toezegging van Groothuis wordt nagekomen en de verkeerssituatie rond het beoogde IKC zodanig wordt ingericht dat het gemotoriseerde verkeer van en naar het toekomstige IKC niet langs zijn huis rijdt.
12.1.  Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moeten drie stappen worden doorlopen (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, onder 11).
12.2.  Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. Vereist is dat de toezegging, andere uitlating of gedraging afkomstig is van het bevoegde bestuursorgaan of aan het bevoegde bestuursorgaan moet worden toegerekend. Van toerekening van een onbevoegde uitlating is sprake als de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
12.3.  Tijdens de zitting is vast komen te staan dat tussen partijen niet langer in geschil is dat door toenmalig wethouder Groothuis in 2020 de toezegging is gedaan dat uit westelijke richting over de Oosteinderweg voor het huis van [appellant sub 1] langs van en naar het IKC geen gemotoriseerd verkeer zou rijden. De Afdeling stelt vast dat die toezegging alleen gaat over het treffen van verkeersmaatregelen voor de Oosteinderweg, wat in feite neerkomt op het verplaatsen van de bestaande verkeersknip in de Oosteinderweg ter hoogte van huisnummer 87 in westelijke richting zodat autoverkeer voortaan uit oostelijke richting over de Oosteinderweg naar het IKC moet rijden. Dit zou voor de verkeersontsluiting van het plangebied op de Oosteinderweg en de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan echter geen gevolgen hebben. Verkeersmaatregelen worden niet in een bestemmingsplan geregeld, maar met verkeersbesluiten op grond van de Wegenverkeerswet 1994. Niet de raad maar het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet is bevoegd om dergelijke verkeersbesluiten te nemen. Dit betekent dat de toezegging dus niet ziet op de uitoefening van een bevoegdheid van de raad maar op de uitoefening van een bevoegdheid van het college. Om die reden kan een beroep op het vertrouwensbeginsel in deze procedure, waarin alleen het besluit van de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan ter beoordeling van de Afdeling voorligt, nergens toe leiden.
Het betoog slaagt niet.
Netcongestie
13.     [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat de haalbaarheid van de realisatie van het IKC onzeker is, omdat onduidelijk is of het IKC op het elektriciteitsnetwerk kan worden aangesloten.
13.1.  De raad heeft in het verweerschrift gesteld dat het IKC kan worden aangesloten op het elektriciteitsnetwerk. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat bij het aansluiten van het IKC op het elektriciteitsnetwerk geen problemen worden voorzien en dat daarover overleg met de netwerkbeheerder heeft plaatsgevonden. Nu [appellant sub 2] en anderen hun standpunt niet nader hebben onderbouwd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestemmingsplan op voorhand niet uitvoerbaar is vanwege de capaciteit van het elektriciteitsnetwerk.
Het betoog slaagt niet.
Herhalen zienswijzen
14.     Voor zover [appellant sub 1], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] hebben verzocht de inhoud van hun zienswijzen als herhaald en ingelast te beschouwen, overweegt de Afdeling dat de raad in de nota van zienswijzen, dat als bijlage 13 bij de plantoelichting van het bestemmingsplan is gevoegd, is ingegaan op deze zienswijzen. Zij hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerleggingen hiervan onjuist zouden zijn.
De betogen slagen niet.
Conclusie
15.     De beroepen zijn ongegrond.
16.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loo
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025
571-947