ECLI:NL:RVS:2025:4959

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
202307277/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanvraag Nederlands paspoort op basis van vermeend Nederlanderschap door erkenning

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de beslissing van de minister van Buitenlandse Zaken om haar aanvraag voor een Nederlands paspoort niet in behandeling te nemen. De minister weigerde de aanvraag op basis van het feit dat [appellante] niet over de Nederlandse nationaliteit zou beschikken, omdat haar vader, van wie zij stelt dat hij haar heeft erkend, niet over de Nederlandse nationaliteit zou beschikken. De rechtbank Den Haag had eerder geoordeeld dat de minister op goede gronden had vastgesteld dat de vader van [appellante] niet over de Nederlandse nationaliteit beschikte, en dat [appellante] daarom ook niet over de Nederlandse nationaliteit beschikte. In hoger beroep betoogde [appellante] dat er voldoende bewijs was voor het Nederlanderschap van haar vader, maar de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er onvoldoende objectieve aanknopingspunten waren om vast te stellen dat de vader van [appellante] het Nederlanderschap had verkregen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202307277/1/A3.
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats] (Dominicaanse Republiek),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 oktober 2023 in zaak nr. 22/8533 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2021 heeft de minister geweigerd de aanvraag van [appellante] voor een Nederlands paspoort in behandeling te nemen.
Bij besluit van 25 november 2022 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 20 januari 2023 heeft de minister de motivering van het besluit van 25 november 2022 aangevuld en het besluit van 25 november 2022 vervangen met dit besluit.
Bij uitspraak van 13 oktober 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 10 september 2025, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. S. Ben Ahmed, advocaat in Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door I.S. IJserinkhuijsen en J.L.K. Hu, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] is geboren op [datum] 1998 in de Dominicaanse Republiek. Zij heeft bij geboorte de Dominicaanse nationaliteit verkregen. Zij stelt automatisch het Nederlanderschap te hebben verkregen door erkenning door haar vader. Haar vader zou op zijn beurt het Nederlanderschap hebben verkregen door erkenning en wettiging. Op 15 april 2021 heeft [appellante] een aanvraag voor een Nederlands paspoort ingediend bij de Nederlandse ambassade in de Dominicaanse Republiek. De minister heeft geweigerd deze aanvraag in behandeling te nemen omdat hem niet is gebleken dat [appellante] over de Nederlandse nationaliteit beschikt. Volgens de minister bezit haar vader niet het Nederlanderschap wat betekent dat zij niet door erkenning het Nederlanderschap heeft verkregen. Ook is het biologisch vaderschap niet binnen een jaar na haar erkenning aangetoond met een DNA-rapport. De minister heeft zijn besluit in bezwaar gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister op goede gronden heeft vastgesteld dat de vader van [appellante] niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt. Volgens de rechtbank zijn er onvoldoende objectieve aanknopingspunten om vast te stellen dat de vader van [appellante] op enig moment het Nederlanderschap heeft verkregen. Nu de vader van [appellante] niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt, beschikt [appellante] ook niet over de Nederlandse nationaliteit. De minister heeft daarom de aanvraag van [appellante] voor een Nederlands paspoort terecht niet in behandeling genomen, aldus de rechtbank.
Wettelijk kader
3.       Artikel 9, eerste lid, van de Paspoortwet luidt: "Iedere Nederlander heeft binnen de grenzen bij deze wet bepaald, recht op een nationaal paspoort, geldig voor tien jaren en voor alle landen".
Artikel 3, eerste lid, van Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) luidt: "Nederlander is het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is, alsmede het kind van een Nederlander die voordien is overleden".
Beoordeling van het hoger beroep
4.       [appellante] betoogt in hoger beroep onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister op goede gronden heeft vastgesteld dat haar vader niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt. Volgens haar zijn er voldoende objectieve aanknopingspunten om vast te stellen dat haar vader het Nederlanderschap heeft verkregen door erkenning en wettiging. Zo maken de allereerste afgegeven uittreksels melding van de erkenning van haar vader. Pas de later afgegeven uittreksels bevatten per abuis niet met zoveel woorden de erkenning. Door het huwelijk van haar Nederlandse grootouders is haar vader gewettigd naar Dominicaans recht en daarom Nederlander. Verder heeft de rechtbank miskend dat zij afhankelijk is van instanties in de Dominicaanse Republiek, waarop nauwelijks of geen invloed uitgeoefend kan worden. Daar komt nog bij dat haar vader al jaren een Nederlands paspoort heeft. De rechtbank had hier meer gewicht aan moeten toekennen, aldus [appellante].
5.       Tussen partijen is niet in geschil dat voor de vraag of de vader van [appellante] het Nederlanderschap heeft verkregen, bepalend is of hij door zijn Nederlandse vader is erkend vóór of ten tijde van het huwelijk van zijn ouders, omdat dit naar Dominicaans recht een noodzakelijke voorwaarde is voor wettiging door het huwelijk, na zijn geboorte, van zijn ouders. In de voorbereiding van het besluit van 20 januari 2023 heeft [appellante] op verzoek van de minister een groot aantal documenten van onder meer de Dominicaanse autoriteiten overgelegd. Uit deze overgelegde Dominicaanse documenten blijkt niet dat de vader van [appellante] door zijn vader is erkend vóór of tijdens het huwelijk van zijn ouders. Ook de wettiging naar Dominicaans recht blijkt niet eenduidig uit die documenten. Het wordt weliswaar vermeld in een tweetal uittreksels uit de geboorteakte van de vader, maar in verschillende uittreksels van latere datum blijft het onbenoemd. Ook in de huwelijksakte van de grootouders van [appellante] ontbreekt de aantekening van wettiging van haar vader. Uit de verklaring van de Junta Central Electoral van 19 mei 2022 over de wettiging van haar vader door het huwelijk van haar grootouders blijkt niet van een erkenning van haar vader. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat er onvoldoende objectieve aanknopingspunten zijn om vast te stellen dat de vader van [appellante] op enig moment het Nederlanderschap heeft verkregen. Weliswaar is [appellante] afhankelijk van instanties in de Dominicaanse Republiek en kan zij geen invloed uitoefenen op de documenten die zij verstrekken, maar daarin is geen grond gelegen om de onduidelijkheden en tegenstrijdigheden daarin te passeren. Dat aan de vader van [appellante] eerder een Nederlands paspoort is verstrekt betekent verder niet dat hij het Nederlanderschap bezit of heeft bezeten. De RWN bepaalt limitatief in welke gevallen de Nederlandse nationaliteit wordt verkregen en hiertoe behoort niet het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit op basis van een verstrekt nationaal paspoort.
6.       De overige gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. Zoals hiervoor overwogen, deelt de Afdeling het oordeel van de rechtbank dat [appellante] niet over het Nederlanderschap beschikt omdat er onvoldoende objectieve aanknopingspunten zijn om vast te stellen dat haar vader op enig moment het Nederlanderschap heeft verkregen. De Afdeling sluit zich aan bij de overwegingen 5. en 6. van de uitspraak van de rechtbank waarop dat oordeel is gebaseerd.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
8.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Singh, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Singh
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025
990