ECLI:NL:RVS:2025:497

Raad van State

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
202302599/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

Op 11 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 10 februari 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Tevens was de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en was er een inreisverbod uitgevaardigd. De rechtbank had op 19 april 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. Y.E. Verkouter.

In de overwegingen van de Raad van State werd onder andere ingegaan op de beoordeling van de leeftijd van de vreemdeling, waarbij de minister niet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht afgaan. De Raad oordeelde dat, ondanks de klachten van de vreemdeling, de minister de beoordeling van de leeftijd in overeenstemming met het geldende beoordelingskader had verricht. De grieven van de vreemdeling werden als ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen en de toepassing van relevante juridische beginselen, zoals het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De beslissing van de Raad van State is een bevestiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarmee de vreemdeling in zijn verzoek om asiel niet in het gelijk werd gesteld.

Uitspraak

202302599/1/V2.
Datum uitspraak: 11 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 19 april 2023 in zaak nr. NL23.4352 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, hem opgedragen om de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 19 april 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. Y.E. Verkouter, advocaat in 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
De minister heeft een nader stuk ingediend, waarop de vreemdeling heeft gereageerd.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992, onder 6.9, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister niet op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie uit een andere lidstaat. Hoewel de vreemdeling terecht klaagt dat de minister dit in zijn zaak wel heeft gedaan, leidt dit niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Afgezien van de verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel, heeft de minister de beoordeling van de leeftijd namelijk in overeenstemming met het beoordelingskader dat de Afdeling in de hiervoor vermelde uitspraak, onder 7 tot en met 7.3, uiteen heeft gezet, verricht. Dat betekent dat de minister de vreemdeling terecht als meerderjarige heeft aangemerkt. De eerste en tweede grief falen.
2.       De overige grieven leiden ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat die grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Zwinkels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2025
309-1088