ECLI:NL:RVS:2025:502
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door minister van Asiel en Migratie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, die op 13 januari 2025 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag op 5 december 2025 niet in behandeling genomen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K.P.E. van Tulden, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 februari 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank heeft in haar uitspraak de motivering van de minister overgenomen en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling bevestigt dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden, zoals vermeld in artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De beslissing van de Afdeling is dat het hoger beroep ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister is niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door M.C. Stoové, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.P.G. van Bekhoven, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025.