202505328/1/A2.
Datum uitspraak: 20 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 oktober 2025 heeft het college [appellant] geregistreerd in het permanente register van kiezers buiten Nederland.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 oktober 2025, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door drs. N. Pilk, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft het college verzocht om hem als kiezer buiten Nederland in het daarvoor bestemde register voor niet-ingezetenen op te nemen. Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 1 oktober 2025 ingewilligd en hem opgenomen in het permanente register voor verkiezingen van de Tweede Kamer, het Europees Parlement en het Kiescollege Eerste Kamer. Verder heeft het college daarbij vermeld dat zijn aanvraag te laat is ontvangen om deel te kunnen nemen aan de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer op 29 oktober 2025. Op grond van artikel D 3, tweede lid, van de Kieswet was 17 september 2025 hiervoor de uiterste datum.
2. [appellant] is het niet eens met het registratiebesluit voor zover daarin is vermeld dat zijn aanvraag te laat is ontvangen om te kunnen deelnemen aan de aankomende verkiezing van de leden van de Tweede Kamer. Hij betoogt dat de in artikel D 3, tweede lid, van de Kieswet gestelde termijn van zes weken onnodig lang is in deze tijd van digitale communicatie en dat zijn grondwettelijk recht om te mogen stemmen vóór deze bepaling van de Kieswet had moeten gaan. Praktisch was en is het immers wel degelijk mogelijk om hem briefstembescheiden te laten ontvangen voor de aanstaande verkiezing van de leden van de Tweede Kamer van 29 oktober 2025 en hem daaraan te laten deelnemen. Hij is, in strijd met een toezegging in de memorie van toelichting van de Wijziging van de Kieswet in verband met het vereenvoudigen van de procedure voor registratie als kiezer voor Nederlanders die in het buitenland wonen (permanente kiezersregistratie niet-ingezetenen) (Kamerstukken II, 2015-16, 34 384, nr. 3, blz. 11), niet uitdrukkelijk gewezen op de termijn voor het indienen van de aanvraag tot registratie. De termijn is onnodig beperkend en tot stand gekomen onder de veronderstelling van adequate voorlichting die er niet is.
2.1. Op grond van artikel D 2 van de Kieswet draagt het college zorg voor registratie van kiesgerechtigheid van personen die hun werkelijke woonplaats buiten Nederland hebben. Op grond van artikel D 3, eerste lid, van de Kieswet gebeurt registratie op aanvraag. Op grond van artikel D 3, tweede lid, van de Kieswet moet een aanvraag uiterlijk zes weken voor de dag van de stemming zijn ontvangen om registratie ten behoeve van die stemming mogelijk te maken.
2.2. De stemming voor de leden van de Tweede Kamer vindt plaats op 29 oktober 2025. Dit betekent dat de uiterste datum voor ontvangst van de aanvraag om registratie voor deze verkiezing 17 september 2023 was.
2.3. In het besluit is de aanvraag van [appellant] ingewilligd. Daar komt hij niet tegen op. Zijn beroep richt zich op de vaststelling dat hij niet als kiezer aan de eerstvolgende verkiezingen kan deelnemen omdat zijn aanvraag daarvoor te laat is ingediend. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4275), is deze vaststelling van het college voor beroep vatbaar. 2.4. In het verweerschrift van 9 oktober 2025 heeft het college onder meer het volgende vermeld.
Op grond van artikel D 3, tweede lid, van de Kieswet heeft het college niet de vrijheid een kortere termijn te hanteren. Na de registratietermijn volgt een aantal activiteiten. Nadat het college de laatste aanvragen heeft verwerkt en bevestigd, kan het voor deze kiezers de briefstembewijzen printen en aanbieden. Het college verzendt het stembiljet, het kandidatenoverzicht en de instructie per e-mail of per post. De kiezer moet vervolgens voldoende tijd hebben om de briefstem retour te sturen naar het briefstembureau Den Haag (uiterlijke ontvangst 29 oktober 2025 om 15:00 uur) dan wel afgeven bij of opsturen naar de ambassade of het consulaat-generaal (uiterlijke ontvangst 24 oktober 2025 om 10:00 uur). Het college is van mening dat een registratietermijn redelijk is om te voorzien in stembescheiden en informatie en om op die manier kiezers in de gelegenheid te stellen op tijd en correct hun briefstem retour te sturen.
Het college informeert toekomstige kiezers actief op verschillende manieren over de registratie en de registratietermijn als een verkiezing aanstaande is. Het college doet dit in nauwe samenwerking met Nederland Wereldwijd van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zo stuurt het college aan iedere Nederlander die naar het buitenland verhuist en de adresgegevens in het buitenland laat opnemen in het register niet-ingezetenen een uitnodigingsbrief om zich te registreren voor landelijke verkiezingen. Ook deelt het college informatiefolders via de grensloketten waar Nederlanders in het buitenland hun paspoort of identiteitskaart kunnen verlengen. Als een verkiezing aanstaande is, wordt een campagne opgezet in samenwerking met Nederland Wereldwijd. Via sociale media en advertenties op Google en YouTube verstrekt deze organisatie informatie over de registratiedeadline. Ook consulaire posten werken hier actief aan mee. Advertenties over registratie voor de verkiezing zijn ook te zien geweest op BVN.tv en Talpa. Sinds de val van het kabinet zijn ongeveer 23.000 kiezers geregistreerd om te stemmen vanuit het buitenland en is het kiezersregister niet-ingezetenen gegroeid naar een recordaantal van 133.589 geregistreerde kiezers.
2.5. Niet in geschil is, zoals [appellant] ook op de zitting heeft bevestigd, dat de aanvraag niet uiterlijk zes weken voor de dag van de stemming door het college is ontvangen. Uit artikel D 3, tweede lid, van de Kieswet volgt dan dwingendrechtelijk dat hij niet als kiezer voor die stemming wordt geregistreerd. Deze bepaling is imperatief geformuleerd en laat daarom geen ruimte voor beoordeling door het college van de omstandigheden van het geval. Dit betekent dat het college geen ruimte had om tot een andere beslissing te komen dan het heeft genomen. Gelet hierop is niet van belang of [appellant] daadwerkelijk kennis heeft genomen van de in het verweerschrift bedoelde informatie over de termijn voor het indienen van de aanvraag tot registratie.
2.6. Voor zover [appellant] zich, onder verwijzing naar zijn grondwettelijk recht om te mogen stemmen, op het standpunt stelt dat artikel D 3, tweede lid, van de Kieswet in strijd is met de Grondwet, is ten eerste van belang dat hij niet heeft aangegeven met welke kiesrechtelijke bepalingen van de Grondwet artikel D 3, tweede lid, van de Kieswet in strijd zou zijn.
Vervolgens is relevant dat uit artikel 59 van de Grondwet volgt dat alles wat het kiesrecht en de verkiezingen betreft, maar niet in de Grondwet is geregeld, bij de wet is geregeld. De Kieswet is de hier bedoelde wet. De wetgever heeft de regels van het verkiezingsproces uitputtend en gedetailleerd in de Kieswet en de onderliggende lagere regelgeving willen vastleggen om elke vorm van willekeur uit te sluiten en aldus de integriteit van het verkiezingsproces te waarborgen.
Ten slotte is bepalend dat artikel 120 Grondwet aan toetsing van (artikel D 3, tweede lid, van) de Kieswet aan de Grondwet in de weg staat.
2.7. Voor het geval [appellant], onder verwijzing naar het belang om het kiesrecht uit te oefenen, een beroep op het evenredigheidsbeginsel doet, slaagt dat beroep evenmin. Dit zou namelijk neerkomen op het toepassen van het evenredigheidsbeginsel in strijd met de letterlijke tekst van artikel D 3, tweede lid, van de Kieswet. Omdat de Kieswet een wet in formele zin is, kan daarvoor alleen aanleiding bestaan wanneer zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en deze omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene beginselen of (ander) ongeschreven recht, dat die toepassing achterwege moet blijven. Dat is hier niet het geval.
2.8. Het betoog slaagt niet.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2025
452