202203759/1/A3.
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 12 mei 2022 in zaak nr. 21/5074 in het geding tussen:
[appellante]
en
het dagelijks bestuur van de Regio Gooi en Vechtstreek (hierna: de Regio).
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2021 heeft de Regio een verzoek van [appellante] om wissing van persoonsgegevens van haar en haar zoon uit het dossier van haar zoon afgewezen.
In bezwaar heeft [appellante] haar verzoek uitgebreid met een verzoek om volledige inzage in het dossier van haar zoon. Bij besluit van 5 november 2021 heeft de Regio het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de persoonsgegevens van [appellante] verwijderd. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 november 2021 vernietigd voor zover het bezwaar tegen het niet volledig verlenen van inzage ongegrond is verklaard, en de Regio opgedragen een nieuw besluit te nemen. Het door [appellante] gedane verzoek om schadevergoeding heeft de rechtbank afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Regio heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 16 juni 2022 heeft de Regio, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, het bezwaar van [appellante] voor wat betreft het verzoek om inzage alsnog gegrond verklaard.
[appellante] heeft gronden tegen het besluit van 16 juni 2022 ingediend.
De Regio heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 30 juli 2025, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. T.J.H. Buise en mr. I. Brouwer, advocaten in Amsterdam, en de Regio, vertegenwoordigd door mr. B. Wallage, advocaat in Utrecht, en mr. J.F.H. Molema, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellante] is bewindvoerder van haar zoon [naam zoon]. [zoon] heeft van het jongerenteam van het Regionaal Bureau Leerlingenzaken (hierna: RBL) een kaart in de brievenbus gekregen. RBL is een onderdeel van de Regio. Naar aanleiding van deze kaart heeft [appellante], mede namens [zoon], verzocht om wissing van haar en [zoon]’s persoonsgegevens op grond van artikel 17 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: de AVG). Bij besluit van 15 juli 2021 is het verzoek afgewezen. In de bezwaarfase heeft [appellante] ook verzocht om inzage in het volledige dossier van [zoon] op grond van artikel 15 van de AVG. Bij besluit van 5 november 2021 heeft de Regio de persoonsgegevens van [appellante] uit het dossier gewist, maar de verzoeken om inzage in het dossier en wissing van [zoon]’s gegevens afgewezen. Volgens de Regio is het verwerken van de persoonsgegevens van [zoon] nodig voor het nakomen van een wettelijke verwerkingsverplichting die op de Regio rust.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat [zoon] geen recht heeft op wissing van zijn gegevens, omdat de Regio een wettelijke verwerkingsverplichting heeft in de zin van de AVG. [appellante] had naar het oordeel van de rechtbank wel recht op inzage, dus het besluit van de Regio is vernietigd voor zover dit is geweigerd. De rechtbank heeft een verzoek om schadevergoeding van [appellante] afgewezen.
Het hoger beroep
Wie is de verwerkingsverantwoordelijke?
4. [appellante] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Regio bevoegd is om te beslissen op haar bezwaar. Volgens [appellante] is het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] (hierna: het college) als verwerkingsverantwoordelijke aan te merken in de zin van artikel 4, onder 7, van de AVG, en niet de Regio. De bevoegdheden op grond van de AVG zouden namelijk niet zijn gedelegeerd aan de Regio. Het college had volgens [appellante] dus op haar verzoek moeten beslissen.
4.1. Ingevolge artikel 4, onder 7, van de AVG, wordt onder "verwerkingsverantwoordelijke" verstaan een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan die/dat, alleen of samen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt. Wanneer de doelstellingen van en de middelen voor deze verwerking in het Unierecht of het lidstatelijke recht worden vastgesteld, kan daarin worden bepaald wie de verwerkingsverantwoordelijke is of volgens welke criteria deze wordt aangewezen. Zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) heeft overwogen in zijn arrest van 11 januari 2024, C-231/22, ECLI:EU:C:2024:7, LM, r.o. 30, kan de aanwijzing van de verwerkingsverantwoordelijke in het nationale recht ook impliciet zijn. In dat geval moet die vaststelling met voldoende zekerheid voortvloeien uit de rol, de taak en de bevoegdheden die aan de persoon of entiteit in kwestie zijn toebedeeld.
Het Europees Comité voor Gegevensbescherming (European Data Protection Board) heeft de Richtsnoeren 7/2020 vastgesteld over de begrippen "verwerkingsverantwoordelijke" en "verwerker" in de AVG. Deze richtsnoeren zijn weliswaar niet juridisch bindend, maar daaraan komt wel betekenis toe bij de uitleg van de AVG. In de richtsnoeren staat dat een verwerkingsverantwoordelijke een orgaan is dat beslist over bepaalde belangrijke elementen van de verwerking. Deze verantwoordelijkheid voor de verwerking kan bij wet worden vastgesteld of kan voortvloeien uit een analyse van de feitelijke elementen of omstandigheden van het geval. De verwerkingsverantwoordelijke wordt vaak niet specifiek in de wet aangewezen. Het is gebruikelijker dat in de wet een taak of verplichting wordt opgelegd aan iemand om bepaalde gegevens te verzamelen en te verwerken. In die gevallen is het doel van de verwerking bij wet vastgelegd. Normaal gesproken is de verwerkingsverantwoordelijke de instantie die bij wet is aangewezen voor de verwezenlijking van dit doel, deze publieke taak.
4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de Regio verwerkingsverantwoordelijke is, en niet het college.
Ingevolge artikel 162b, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra (hierna: WEC), artikel 118h, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 8.3.2, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, volgen de colleges van burgemeester en wethouders van gemeenten onder meer de deelname aan onderwijs en arbeidsmarkt van jongeren tussen de 18 en 23 jaar in de gemeente/regio die naar school gaan en niet in het bezit zijn van een startkwalificatie. Dit wordt ook wel de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (hierna: RMC-functie) genoemd. Om in beeld te hebben om welke jongeren het gaat, houden de colleges een register bij, waarin de basisgegevens van deze jongeren zijn opgenomen. Voor de vervulling van deze taken werken de colleges samen binnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde regio’s. De gemeente [woonplaats] doet dit op basis van de Gemeenschappelijke Regeling Regio Gooi en Vechtstreek (hierna: de Gemeenschappelijke Regeling). Ingevolge artikel 5, tweede lid, onder VI, van de Gemeenschappelijke Regeling, behoort tot de aan de Regio overgedragen taken de uitvoering van alle gemeentelijke taken als bedoeld in de Leerplichtwet 1969 en met de uitvoering van de regelgeving met betrekking tot de RMC-functie als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra. De wettelijke grondslag voor het delegeren van deze taak is artikel 30 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. De Regio is daarmee op grond van de Gemeenschappelijke Regeling verantwoordelijk voor het uitvoeren van de RMC-functie. Het uitvoeren van die functie houdt in dat er gegevens verwerkt worden van de betreffende jongeren. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat de colleges nog enige bemoeienis hebben met de gegevensverwerking in het kader van de RMC-functie. Uit artikel 5, tweede lid, onder VI, van de Gemeenschappelijke Regeling volgt dan ook dat de Regio de verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG is, en niet het college.
4.3. Het betoog slaagt niet.
Recht op wissing van [zoon]’s gegevens
5. [appellante] voert aan dat, voor zover de Regio wel bevoegd is, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [zoon]’s gegevens niet gewist hoeven te worden omdat op de Regio een wettelijke plicht rust om zijn gegevens te verwerken. De verwerking van [zoon]’s gegevens is volgens [appellante] niet noodzakelijk vanwege de indicatie voor langdurige zorg die [zoon] heeft. Hij heeft geen zicht op onderwijs of arbeid, en daarom behoort hij niet tot de RMC-doelgroep. Voor zover [zoon] wel tot die doelgroep behoort, vindt [appellante] dat de verwerking van zijn gegevens niet proportioneel is.
- Is de verwerking van de persoonsgegevens noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de Regio rust?
5.1. Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder d, van de AVG, heeft de betrokkene recht op wissing van zijn gegevens als deze onrechtmatig verwerkt worden. Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder c, van de AVG, is de verwerking van persoonsgegevens rechtmatig als deze noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust. Op grond van artikel 6, derde lid, van de AVG, moet de rechtsgrond voor de verwerking bij Europese of nationale wet zijn vastgesteld. Uit overweging 41 van de preambule van de AVG volgt dat de rechtsgrond duidelijk en nauwkeurig moet zijn, en de toepassing daarvan voorspelbaar moet zijn voor degenen op wie deze van toepassing is.
5.2. [zoon] ging op het moment van de registratie naar een school voor speciaal onderwijs, en daarmee is in zijn geval de WEC van toepassing. Op grond van artikel 162b van de WEC en artikel 21, eerste lid, van de Wet register onderwijsdeelnemers draagt het college zorg voor registratie van de basisgegevens van naar school gaande jongeren. In de memorie van toelichting bij artikel 162b van de WEC (Kamerstukken II, 1999/2000, 27 206, nr. 3, p. 13) staat dat leerlingen die deelnemen aan het onderwijs dat valt onder de WEC in het algemeen niet worden opgeleid voor een startkwalificatie en het overgrote gedeelte van de leerlingen gemeld wordt bij de gemeente als voortijdige schoolverlater. De gemeente zal al naar gelang de individuele problematiek moeten beoordelen of nadere actie ondernomen dient te worden. Ten behoeve van de leerlingen die daartoe in staat zijn heeft de gemeente een rol in verdere doorgeleiding in het onderwijs (bijvoorbeeld regionale opleidingencentra) of de arbeidsmarkt c.q. WIW-trajecten. Om deze taak uit te kunnen voeren is het noodzakelijk om in beeld te hebben om welke jongeren het gaat. Om die reden worden basisgegevens van jongeren die in de doelgroep vallen geregistreerd. Uit de memorie van toelichting wordt bovendien duidelijk dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om ook jongeren die geen uitzicht hebben op onderwijs of arbeid in de doelgroep te laten vallen.
Op grond van artikel 31 van het Besluit register onderwijsdeelnemers worden voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 162b van de WEC, aan het college basisgegevens verstrekt van de onderwijsdeelnemer die woonachtig is in de betreffende gemeente, ouder dan vier jaar en jonger dan 23 jaar is en niet in het bezit is van een startkwalificatie. [zoon] woont in [woonplaats], is jonger dan 23 jaar en is niet in het bezit van een startkwalificatie. Hij valt dus binnen de doelgroep. De Regio heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het registreren van [zoon]’s gegevens noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verwerkingsplicht. Daarnaast heeft de rechtbank terecht overwogen dat ook het benaderen van [zoon] via de post in beginsel noodzakelijk is, omdat de Regio op basis van de hierboven genoemde wettelijke bepalingen verplicht is om de jongeren in de doelgroep te volgen en monitoren.
- Kan het doel van de verwerking op een andere, voor [zoon] minder nadelige wijze worden bereikt?
5.3. In het geval de verwerking van persoonsgegevens in deze zin noodzakelijk is, moet vervolgens worden beoordeeld of de inbreuk op het privéleven evenredig is met de belangen die zijn gediend met de verwerking van de persoonsgegevens. In het licht van het EU-Handvest moet worden beoordeeld of de inbreuk op het privéleven is beperkt tot wat voor het behalen van het doel strikt noodzakelijk is. Met name moet worden beoordeeld of het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokken personen minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt.
5.4. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het doel van de registratie, namelijk het in beeld krijgen van alle jongeren die in de doelgroep vallen ongeacht hun persoonlijke situatie, maakt dat dit doel niet op een andere, voor [zoon] minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt. Daarbij is van belang dat op grond van artikel 31, eerste lid, van het Besluit register onderwijsdeelnemers, alleen basisgegevens van onderwijsdeelnemers door de Regio worden verwerkt. In het kader van het volgen en monitoren van jongeren heeft de Regio een kaart gestuurd met een vrijblijvend hulpaanbod. Niet valt in te zien hoe het doel van het volgen en monitoren op een voor [zoon] minder nadelige wijze kon worden verwezenlijkt. Daarnaast heeft de Regio op de zitting bij de rechtbank toegezegd om [zoon] niet meer actief te benaderen.
- Is de verwerking van de persoonsgegevens evenwichtig?
5.5. De Afdeling is van oordeel dat het belang van [zoon] niet zwaarder weegt dan het belang van het registreren van zijn gegevens. Dat [zoon] geen zicht heeft op onderwijs of arbeid maakt niet dat registratie van zijn gegevens niet proportioneel is. Zoals volgt uit wat hiervoor onder 5.2 is overwogen, heeft de wetgever beoogd ook deze jongeren te registreren, zodat aan hen, als dat nodig is, de juiste hulp kan worden geboden. Dat is ook in het belang van [zoon].
- Conclusie
5.6. Het voorgaande betekent dat het registreren van [zoon]’s persoonsgegevens door de Regio noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verwerkingsverplichting, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG. De verwerking is rechtmatig. Dat betekent dat [zoon] geen recht heeft op wissing van zijn persoonsgegevens op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder d, van de AVG.
5.7. Het betoog slaagt niet.
Recht op schadevergoeding
6. Tot slot meent [appellante] dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. De rechtbank heeft volgens haar miskend dat stressklachten ten gevolge van langdurige procedures volgens rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie als immateriële schade kan worden beschouwd en tot schadevergoeding kan leiden.
6.1. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de AVG, heeft eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op de AVG, het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade. Het Hof heeft in het arrest van 11 april 2024, C-741/21, ECLI:EU:C:2024:288, juris, punt 34, overwogen dat alleen een schending van de AVG niet volstaat voor toekenning van een recht op schadevergoeding. Naast een schending van de AVG moet er ook sprake zijn van geleden materiële of immateriële schade en er moet sprake zijn van causaal verband tussen die schade en die schending. In punt 36 van het hiervoor genoemde arrest van 11 april 2024 herhaalt het Hof dat het artikel 82, eerste lid, van de AVG, zo uitlegt dat degene die verzoekt om schadevergoeding op grond van dit artikel niet hoeft aan te tonen dat de schade een bepaalde drempel van ernst heeft overschreden, maar wel moet aantonen dat de schending van de AVG hem immateriële schade heeft berokkend.
6.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Regio ten onrechte geen inzage heeft verleend aan [appellante] in de naam die in het persoonsdossier van [zoon] stond als zijnde zijn vader. Er is daarmee sprake van een inbreuk op artikel 15 van de AVG. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] niet met concrete gegevens heeft onderbouwd dat zij en [zoon] door de normschending zijn aangetast in hun persoon. Het enkele feit dat zij - in strijd met de AVG - geen inzage hebben gehad, is daarvoor onvoldoende. In beroep heeft [appellante] weliswaar gesteld dat zowel [appellante] als [zoon] extra gezondheidsklachten hebben als gevolg van stress door de langdurige procedures, maar deze stelling is niet onderbouwd. Met de rechtbank ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor schadevergoeding op grond van artikel 82, eerste lid, van de AVG.
6.3. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding terecht afgewezen. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Het besluit van 16 juni 2022
8. De Regio heeft, ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, een nieuw besluit genomen op het inzageverzoek van [appellante]. De Regio heeft bij het besluit van 16 juni 2022 het bezwaar van [appellante] gegrond verklaard en alsnog inzage gegeven in de naam die in het persoonsdossier van [zoon] stond als zijnde zijn vader. Dit besluit wordt van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Zie artikel 6:24, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
9. [appellante] heeft aangevoerd dat de Regio in het besluit van 16 juni 2022 ten onrechte niet is ingegaan op het wissen van de gegevens van de vader, terwijl op de zitting bij de rechtbank is toegezegd dat dit zou worden gedaan.
9.1. [appellante] heeft geen verzoek gedaan om wissing van de gegevens van de vader, en daarom hoefde de Regio daar geen besluit over te nemen. Tijdens de zitting bij de rechtbank is echter besproken dat de gegevens van de vader niet langer verwerkt hoefden te worden en gewist konden worden. De Regio heeft, nadat aan [appellante] inzage is verleend, op 16 juni 2022 de naam ambtshalve gewist.
9.2. Wat [appellante] voor het overige heeft aangevoerd ziet op het verzoek om verwijdering en is hiervoor besproken bij de beoordeling van het hoger beroep.
9.3. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10. Het beroep van [appellante] tegen het besluit van 16 juni 2022 is ongegrond.
Slotsom
11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het beroep tegen het besluit van 16 juni 2022 is ongegrond.
12. De Regio hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [appellante] tegen het besluit van 16 juni 2022 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Kamperman, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Kamperman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025
1000
BIJLAGE
Algemene Verordening Gegevensbescherming
Artikel 4
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
7) „verwerkingsverantwoordelijke": een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan die/dat, alleen of samen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt; wanneer de doelstellingen van en de middelen voor deze verwerking in het Unierecht of het lidstatelijke recht worden vastgesteld, kan daarin worden bepaald wie de verwerkingsverantwoordelijke is of volgens welke criteria deze wordt aangewezen;
Artikel 6
Rechtmatigheid van de verwerking
1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
c) de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;
Artikel 15
Recht van inzage van de betrokkene
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
Artikel 17
Recht op gegevenswissing („recht op vergetelheid")
1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
a) de persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt;
d) de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is:
b) voor het nakomen van een in een het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend;
Artikel 82
Recht op schadevergoeding en aansprakelijkheid
1. Eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, heeft
het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden
schade.
Wet op de expertisecentra
Artikel 162b. Bestrijden voortijdig schoolverlaten en volgen van jongeren in een kwetsbare positie door de gemeente
1 Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor registratie van de gegevens die het bevoegd gezag ingevolge artikel 47a heeft gemeld of waarover het op grond van artikel 47b of op grond van artikel 21, eerste lid, van de Wet register onderwijsdeelnemers beschikt. Het college van burgemeester en wethouders draagt bovendien zorg voor een systeem van doorverwijzing naar onderwijs of arbeidsmarkt van de in artikel 162a bedoelde voortijdige schoolverlaters en voor het onderhoud van dit systeem. Het systeem heeft mede betrekking op de gegevens waarover de gemeente beschikt in het kader van de uitvoering van de Leerplichtwet 1969. Het college van burgemeester en wethouders volgt de deelname aan onderwijs en arbeidsmarkt van de personen, bedoeld in artikel 162a, tweede lid, die de leeftijd van 23 jaren nog niet hebben bereikt. Voor de uitvoering van de eerste, tweede en vierde volzin kunnen bij ministeriële regeling nadere voorschriften worden vastgesteld.
2 Voor de vervulling van hun in het eerste lid bedoelde taken werken de colleges van burgemeester en wethouders samen binnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde regio's. Zij maken tevens afspraken met scholen, scholen en instellingen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, instellingen als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs en organisaties die zijn betrokken bij het voorkomen en bestrijden van voortijdig schoolverlaten.
Wet gemeenschappelijke regelingen
Artikel 30
1 Aan het bestuur van het openbaar lichaam of van de bedrijfsvoeringsorganisatie of aan het gemeenschappelijk orgaan kunnen bij de regeling ten aanzien van de belangen ter behartiging waarvan zij wordt getroffen, en voor het gebied waarvoor zij geldt, zodanige bevoegdheden van regeling en bestuur worden overgedragen als aan de besturen van de aan de regeling deelnemende gemeenten toekomen, met dien verstande dat:
a. aan het bestuur van het openbaar lichaam niet de bevoegdheid kan worden overgedragen andere belastingen te heffen dan de belasting, bedoeld in artikel 228 van de Gemeentewet, de rioolheffing, bedoeld in artikel 228a van de Gemeentewet, de rechten bedoeld in artikel 229 van de Gemeentewet, de rechten waarvan de heffing krachtens andere wetten dan de Gemeentewet geschiedt en de heffing, bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.
b. aan het gemeenschappelijk orgaan of de bedrijfsvoeringsorganisatie niet de bevoegdheid kan worden overgedragen belastingen te heffen of anderszins algemeen verbindende voorschriften te geven.
Wet register onderwijsdeelnemers
Artikel 21. Verstrekking aan college van burgemeester en wethouders
1 De basisgegevens worden met het persoonsgebonden nummer verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van een wettelijke taak door het college van burgemeester en wethouders.
Besluit register onderwijsdeelnemers
Artikel 31. Verstrekking basisgegevens aan college van burgemeester en wethouders ten behoeve van het toezicht op de naleving van de LPW en bestrijding van voortijdig schoolverlaten
1 Aan het college van burgemeester en wethouders worden ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 16 LPW, artikel 8.3.2 WEB, artikel 162b WEC en artikel 118h WVO basisgegevens verstrekt van de onderwijsdeelnemer die:
a. woonachtig is in de desbetreffende gemeente of in een gemeente die behoort tot de regio waarvan de desbetreffende gemeente contactgemeente is als bedoeld in artikel 8.3.2, derde lid, WEB, artikel 162b, derde lid, WEC en artikel 118h, derde lid, WVO;
b. ouder dan vier jaar en jonger dan 23 jaar is; en
c. niet in het bezit is van een startkwalificatie.
Gemeenschappelijke Regeling Regio Gooi en Vechtstreek
Artikel 5 Overgedragen taken en bevoegdheden
2. De Regio is belast met uitvoering van de navolgende taken en hiermee verband houdende aan het algemeen bestuur overgedragen bevoegdheden, op taakveld:
VI. Onderwijs, voor de gemeenten en voor Eemnes:
a. de uitvoering van alle gemeentelijke taken als bedoeld in de Leerplichtwet 1969 én met de uitvoering van de regelgeving met betrekking tot de melding en de bestrijding van voortijdig school verlaten (Regionale Meld- en Coördinatiefunctie Voortijdig Schoolverlaten) als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra. Tot deze taken behoren in ieder geval:
1. de registratie en administratie van de leerplichtige en kwalificatieplichtige leerlingen en van leerlingen met een leerovereenkomst;
2. de preventieve en curatieve maatschappelijke zorg bij schoolverzuim en voortijdig schoolverlaters;
3. justitiële taken in geval van overtreding van de leerplicht of kwalificatieplicht ten behoeve van ouders, scholen en jongeren vanaf 12 jaar;
4. de behandeling van aanvragen tot vrijstelling of ontheffing schoolbezoek, leerplicht en kwalificatieplicht;
5. het voeren van overleg met de daarvoor in aanmerking komende instanties;
6. het geven van voorlichting aan scholen, ouders en jongeren;
7. het toezicht op naleving van de Leerplichtwet 1969;
8. het toepassen van bestuurlijke handhaving tot naleving van de Leerplichtwet 1969.