ECLI:NL:RVS:2025:5073

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
202205225/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rectificatieverzoek geboortedatum in basisregistratie personen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk op 20 juli 2021 het verzoek van [appellante] om wijziging van haar geboortedatum in de basisregistratie personen (brp) afgewezen. [Appellante] heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Noord-Holland heeft op 21 juli 2022 het beroep van [appellante] tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling heeft in deze zaak de amicus-curiaeprocedure toegepast, waarbij derden de gelegenheid kregen om schriftelijke opmerkingen te maken over de gevolgen van rectificatieverzoeken en de problemen met buitenlandse documenten. Tijdens de zitting op 3 juni 2025 zijn verschillende partijen en deskundigen gehoord. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de documenten die [appellante] heeft overgelegd niet van hogere rangorde zijn dan de documenten die ten grondslag liggen aan de registratie in de brp. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de afwijzing van het rectificatieverzoek terecht was. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien om de geboortedatum van [appellante] te wijzigen, omdat de verstrekte documenten niet buiten redelijke twijfel de juistheid van haar gewenste geboortedatum aantonen.

Uitspraak

202205225/1/A3.
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Beverwijk,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord­-Holland (hierna: de rechtbank) van 21 juli 2022 in zaak nr. 22/241 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Beverwijk.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2021 heeft het college het verzoek van [appellante] om wijziging van haar geboortedatum in de basisregistratie personen (hierna: brp) afgewezen.
Bij besluit van 22 december 2021 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2022 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij brief van 24 oktober 2024 heeft de Afdeling partijen geïnformeerd over haar voornemen om met toepassing van artikel 8:12b van de Algemene wet bestuursrecht anderen dan partijen in de gelegenheid te stellen schriftelijke opmerkingen te maken (hierna: amicus-curiaeprocedure). Daarvoor zijn concept-vragen en een concept-lijst met aan te schrijven organisaties opgesteld, waarop partijen hebben kunnen reageren tijdens een zitting op 4 februari 2025.
De Afdeling heeft vervolgens een ieder die geen partij is in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de vragen. Daarnaast heeft de Afdeling dertien organisaties per brief gevraagd om schriftelijk te reageren op die vragen.
De Afdeling heeft 45 schriftelijke reacties ontvangen van zowel organisaties als natuurlijke personen (hierna: de meedenkers).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juni 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. S. Rahimzadah, advocaat in Amsterdam, vergezeld door W.M. Mamik, tolk, en het college, vertegenwoordigd door S. Bodt en C. van Bodegom, zijn verschenen.
Van de meedenkers zijn namens de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) A.A.W. Trommelen, dr. J.F. Welfing en J. Kooij gehoord. Namens de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (hierna: NVVB) zijn N. Schoof, M. de Pagter en C. van Dam gehoord. Namens de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens is E. Petray gehoord. Verder zijn verschenen R.W. van den Bos, mr. A. Kasiemkhan, mr. A. Aydogdu, M.C. Houtzager en mr. M.A.C. Reichwein.
Overwegingen
De amicus-curiaeprocedure en het vernieuwd beoordelingskader
1.       De Afdeling behandelt regelmatig zaken waarin rectificatieverzoeken op grond van artikel 2.58 van de Wet brp zijn geweigerd. In deze zaken hebben personen verzocht om wijziging van bijvoorbeeld hun naam of geboortedatum in de brp. De Afdeling krijgt op basis van de dossiers van de zaken die bij haar terecht komen onvoldoende zicht op de mogelijke gevolgen die toewijzing of afwijzing van een rectificatieverzoek kunnen hebben. Daarnaast ziet de Afdeling enkele terugkerende problemen bij het beoordelen van de buitenlandse (bron)documenten die ter onderbouwing van rectificatieverzoeken worden aangeleverd.
1.1.    De amicus-curiaeprocedure is in vier zaken, waaronder deze, toegepast om anderen dan partijen de gelegenheid te bieden om zaakoverstijgende inlichtingen te geven over zowel de mogelijke gevolgen van rectificatieverzoeken als de bewijstechnische problemen die buitenlandse (bron)documenten teweeg brengen. In de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2025:4980 (hierna: de overzichtsuitspraak), geeft de Afdeling uitgebreid uitleg over de toepassing van de amicus-curiaeprocedure. De vragen en reacties in de amicus-curiaeprocedure zijn te raadplegen via de website van de Raad van State. Deze zijn te vinden door te zoeken op het zaaknummer van de overzichtsuitspraak (nr. 202306817/1/A3). Daarnaast zijn de vragen en aangeschreven organisaties als bijlage I bij deze uitspraak gevoegd. In bijlage II is het wettelijk kader opgenomen.
1.2.    De Afdeling ziet aanleiding mede door de inbreng van de meedenkers in de amicus-curiaeprocedure het beoordelingskader voor rectificatieverzoeken op grond van artikel 2.58 van de Wet brp te vernieuwen. Dit komt erop neer dat de Afdeling het beoordelingskader zoals uiteengezet in de uitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1198, op enkele punten wijzigt of verduidelijkt. In de overzichtsuitspraak zet de Afdeling uiteen waarom en hoe het beoordelingskader voor rectificatieverzoeken op grond van de Wet brp wordt gewijzigd. De Afdeling zal het vernieuwd beoordelingskader in deze zaak van [appellante] niet herhalen, maar verwijst daarvoor naar de overzichtsuitspraak.
Inleiding op de zaak van [appellante]
2.       [appellante] is afkomstig uit Afghanistan. Haar geboortedatum stond in de brp geregistreerd als [geboortedatum 1] 1965, op basis van een door haar in 2004 afgelegde eigen verklaring. Bij haar naturalisatieverzoek in januari 2020 heeft [appellante] de volgende documenten verstrekt:
-         een op 9 juli 2019 afgegeven gelegaliseerde tazkera (Afghaanse identiteitskaart) met een Engelse vertaling waarin staat dat de geboortedatum [geboortedatum 2] 1965 is;
-         een consulaire verklaring van de ambassade van Afghanistan met geboortedatum [geboortedatum 2] 1965, afgegeven op 14 januari 2020;
-         een Afghaans paspoort met geboortedatum [geboortedatum 2] 1965, afgegeven op 18 december 2019 in Bonn, Duitsland.
Omdat de geboortedatum van [appellante] in deze documenten afwijkt van de geboortedatum in de brp, heeft het college de geboortedatum van [appellante] in de brp gewijzigd naar [geboortedatum 2] 1965.
2.1.    [appellante] heeft op 28 januari 2021 een rectificatieverzoek gedaan op grond van artikel 2.58 van de Wet brp. Zij wenst haar geboortedatum te wijzigen naar [geboortedatum 1] 1965. Bij haar verzoek heeft zij de volgende documenten verstrekt:
-         dezelfde tazkera van 9 juli 2019 met een Engelse vertaling waarin staat dat de geboortedatum [geboortedatum 1] 1965 is;
-         een consulaire verklaring van de ambassade van Afghanistan met geboortedatum [geboortedatum 1] 1965, afgegeven op 23 november 2020;
-         een Afghaans paspoort met geboortedatum [geboortedatum 1] 1965, afgegeven op 12 januari 2021 in Bonn, Duitsland;
-         een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met geboortedatum [geboortedatum 1] 1965, afgegeven door de IND op [geboortedatum 1] 2017.
2.2.    Het college heeft de tazkera van 9 juli 2019 zelf laten vertalen, omdat in de bij het naturalisatieverzoek en rectificatieverzoek overgelegde vertalingen van de tazkera verschillende geboortedata staan. In de door het college opgevraagde beëdigde vertaling staat dat de geboortedatum [geboortedatum 2] 1965 is. Het college heeft het rectificatieverzoek van [appellante] afgewezen. In de bezwaarprocedure heeft [appellante] een nieuwe tazkera verstrekt, afgegeven op 26 juli 2021, waarin staat dat de geboortedatum [geboortedatum 1] 1965 is. Zij heeft ook een consulaire verklaring van 26 juli 2021 verstrekt, waarin staat dat de nieuwe tazkera is afgegeven om de geboortedatum in de oude tazkera te corrigeren en dat de geboortedatum van [appellante] [geboortedatum 1] 1965 is.
De uitspraak van de rechtbank
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat uit de verstrekte documenten niet buiten redelijke twijfel volgt dat de door [appellante] gewenste geboortedatum juist is. De documenten zijn bovendien niet van hogere rangorde dan de documenten die hebben geleid tot de eerdere wijziging in de brp. Uit het Algemeen Ambtsbericht van maart 2019 en het Algemeen Ambtsbericht van november 2020 volgt dat de wijze van afgifte van tazkera’s fraudegevoelig is. De twee consulaire verklaringen van 26 juli 2021 brengen hier volgens de rechtbank geen verandering in, omdat slecht één daarvan vermeldt dat de nieuwe tazkera is afgegeven om de oude geboortedatum te corrigeren. In de consulaire verklaring wordt niet toegelicht hoe de verkeerde geboortedatum in de tazkera of het oude paspoort terecht is gekomen en ook is niet duidelijk waarom de geboortedatum in de nieuwe tazkera juist is. De rechtbank acht het nieuwe paspoort uit 12 januari 2021 onbetrouwbaar omdat de oude tazkera toen nog in omloop was en deze onbetrouwbaar is. [appellante] heeft haar stelling dat het paspoort is gebaseerd op onderzoek in de registers in Afghanistan niet met stukken onderbouwd. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het verblijfsdocument niet betrouwbaar is omdat deze is gebaseerd op de oorspronkelijke verklaring van [appellante] in 2004.
Hoger beroep
Rangorde
4.       De documenten die [appellante] ten grondslag heeft gelegd aan haar rectificatieverzoek zijn niet van hogere rangorde dan de documenten op basis waarvan haar gegevens in de brp zijn geregistreerd. Zoals de Afdeling in de overzichtsuitspraak onder 4.1 heeft overwogen, is niet langer vereist dat de bij het rectificatieverzoek overgelegde brondocumenten van hogere rangorde zijn dan de brondocumenten die ten grondslag liggen aan de registratie in de brp. Brondocumenten van gelijke orde kunnen ook voldoende zijn. De Afdeling is om andere redenen van oordeel dat in dit geval geen brondocumenten zijn verstrekt op basis waarvan de gegevens in de brp moeten worden gewijzigd. De Afdeling zal hieronder de aangeleverde (bron)documenten beoordelen en in dat kader de betogen van [appellante] bespreken.
Paspoort
5.       [appellante] betoogt dat het haar niet kan worden verweten dat het oude paspoort van 18 december 2019 kennelijk gebaseerd is op foute gegevens in het Afghaanse bevolkingsregister. Zij heeft deze fout hersteld met de nieuwe verstrekte documenten. Het nieuwe paspoort is gebaseerd op betrouwbare gegevens uit het Afghaanse bevolkingsregister. Bovendien bevestigt de verklaring van de ambassade van 5 juli 2010 dat de gegevens juist zijn. De fout in de verklaring van de ambassade van 5 juli 2010 is een kennelijke verschrijving en kan haar niet kan worden tegengeworpen, aldus [appellante].
5.1.    Niet in geschil is dat het paspoort van 12 januari 2021 een brondocument is als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d, van de Wet brp. Zoals de Afdeling in overweging 7.3 en 7.4 van de overzichtsuitspraak heeft overwogen, geldt dat in beginsel van de juistheid van de gegevens in een door de bevoegde autoriteit afgegeven paspoort moet worden uitgegaan. Als het college de gegevens uit een echt bevonden paspoort niet wil volgen, zal het aannemelijk moeten maken dat er kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden of de gegevens onjuist zijn.
5.2.    De Afdeling is van oordeel dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat voorafgaand aan de afgifte van het paspoort kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Het is onduidelijk op basis van welke documenten of welk onderzoek het paspoort is afgegeven. De stelling van [appellante] dat onderzoek is gedaan in het Afghaanse bevolkingsregister is hier onvoldoende om het onderzoek betrouwbaar te achten. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is in het paspoort van 18 december 2019 de geboortedatum [geboortedatum 2] 1965 opgenomen terwijl ervan kan worden uitgegaan dat voorafgaand aan de afgifte van dat paspoort vergelijkbaar onderzoek heeft plaatsgevonden als bij het paspoort uit 2021. Daarnaast blijkt uit het Algemeen Ambtsbericht Afghanistan van november 2020, pagina 42, dat voor de afgifte van een paspoort een tazkera moet worden verstrekt. Op het moment dat het paspoort uit 12 januari 2021 is afgegeven was alleen de tazkera met geboortedatum [geboortedatum 2] 1965 voorhanden. Het is onduidelijk waarom de geboortedatum op het paspoort uit 12 januari 2021 afwijkt van de geboortedatum op de destijds beschikbare tazkera. De aangeleverde verblijfsvergunning van [appellante] is geen reden om hier anders over te oordelen, omdat de daarin vermelde geboortedatum is gebaseerd op de eigen verklaringen van [appellante]. Ook de verklaring van de ambassade van 5 juli 2010, waarin staat dat [appellante] op [geboortedatum 1] 1965 is geboren, neemt de twijfels over de juistheid van de gegevens uit het paspoort niet weg. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen staat in deze verklaring een duidelijke fout, namelijk dat [appellante] de ‘Son of the husband and wife’ is. Op basis van de hiervoor genoemde omstandigheden volgt niet buiten redelijke twijfel uit de verstrekte documenten dat de geboortedatum uit het paspoort van 12 januari 2021 juist is. De gegevens uit het paspoort mogen niet in de brp worden verwerkt. Het betoog slaagt niet.
De tazkera’s en de consulaire verklaringen
6.       [appellante] betoogt dat uit de tazkera’s volgt dat zij op [geboortedatum 1] 1965 is geboren. Uit de consulaire verklaringen volgt dat de nieuwe tazkera betrouwbaar is. De rechtbank heeft volgens haar ten onrechte geoordeeld dat er twee versies van dezelfde consulaire verklaring in het dossier zitten. Er zijn twee verschillende consulaire verklaringen, beide afgegeven op 26 juli 2021. De tweede consulaire verklaring is afgegeven om de nieuwe geboortedatum te bevestigen, aldus [appellante].
6.1.    De op 9 juli 2019 afgegeven tazkera is bij het naturalisatieverzoek van [appellante] in januari 2020 en opnieuw bij haar rectificatieverzoek van 28 januari 2021 verstrekt. De bijgevoegde vertalingen verschillen op het punt van de geboortedatum. De bij het naturalisatieverzoek verstrekte vertaling vermeldt [geboortedatum 2] 1965; de bij het rectificatieverzoek verstrekte vertaling vermeldt [geboortedatum 1] 1965. Het college heeft vervolgens zelf een vertaling laten maken om de juiste vermelde geboortedatum te achterhalen. In de beëdigde vertaling van het college staat dat de geboortedatum [geboortedatum 2] 1965 is. Hiermee heeft het college aannemelijk gemaakt dat in de tazkera niet de door [appellante] gewenste geboortedatum van [geboortedatum 1] 1965 staat.
6.2.    In de bezwaarprocedure heeft [appellante] een nieuwe tazkera verstrekt, waarin de geboortedatum [geboortedatum 1] 1965 staat. Deze tazkera is afgegeven op 26 juli 2021. Zij heeft ook twee consulaire verklaringen van diezelfde datum aangeleverd.
De Afdeling is van oordeel dat de juistheid van de gegevens in de tazkera van 26 juli 2021 niet buiten redelijke twijfel vaststaat. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, volgt uit het Algemeen Ambtsbericht Afghanistan van november 2020, pagina 48, dat de wijze van afgifte van tazkera’s fraudegevoelig is. Daarnaast heeft [appellante] twee verschillende, inhoudelijk afwijkende tazkera’s verstrekt. Met het wijzen op deze omstandigheden heeft het college aannemelijk gemaakt dat de tazkera van 26 juli 2021 kennelijk op onbehoorlijk onderzoek is gebaseerd. De door [appellante] verstrekte consulaire verklaringen van 26 juli 2021 brengen hierin geen verandering. Er staat in één van de twee verklaringen van 26 juli 2021 dat de nieuwe tazkera is verstrekt om de geboortedatum in de oude tazkera te corrigeren en dat de geboortedatum van [appellante] [geboortedatum 1] 1965 is. Uit de consulaire verklaringen blijkt niet op basis van welk onderzoek de ambassade de geboortedatum van [appellante] heeft gecontroleerd of waarom de oude tazkera foute gegevens bevat. De geboortedatum uit de tazkera van 26 juli 2021 kan niet in de brp worden verwerkt. Het betoog slaagt niet.
Het verwantschapsonderzoek
7.       [appellante] betoogt dat uit het verwantschapsonderzoek volgt dat zij op [geboortedatum 1] 1965 is geboren.
7.1.    Het verwantschapsonderzoek kan hier niet bijdragen aan de stelling van [appellante] dat zij geboren is op [geboortedatum 1] 1965. Uit het verwantschapsonderzoek volgt alleen de biologische relatie tussen [appellante] en haar moeder [moeder]. Er zijn geen brondocumenten verstrekt waaruit, in samenhang bezien met de resultaten uit het verwantschapsonderzoek, buiten redelijke twijfel volgt dat [appellante] op [geboortedatum 1] 1965 is geboren. Het betoog slaagt niet.
Evenredigheid
8.       [appellante] betoogt dat zij onevenredige gevolgen heeft ondervonden door de afwijzing van haar rectificatieverzoek. Zij kan geen bankpas aanvragen, haar verblijfsrecht komt in gevaar en zij kan niet naar het buitenland reizen.
8.1.    [appellante] heeft tijdens de zitting van de Afdeling toegelicht hoe de afwijzing van haar rectificatieverzoek impact heeft gehad op haar leven. Hoewel de Afdeling begrip heeft voor de moeilijke situatie waarin [appellante] zich bevindt, kunnen de door haar gestelde negatieve gevolgen niet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die de wetgever niet heeft voorzien. De Afdeling verwijst hiervoor naar wat zij onder 10 en 10.1 van de overzichtsuitspraak heeft overwogen. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden waarop deze rust, gelet op wat onder 4 is overwogen.
10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.C. Bus, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025
1013-1013\
BIJLAGE I
Organisaties die de Afdeling heeft aangeschreven:
•        Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND);
•        Bureau Documenten (BDOC);
•        Expertisecentrum Identiteitsfraude en Documenten en ID-desks (ECID);
•        ministerie van Buitenlandse Zaken;
•        ministerie van Binnenlandse Zaken, in het bijzonder de Rijksdienst voor identiteitsgegevens (RvIG);
•        ministerie van Justitie en Veiligheid;
•        Stichting Pensioenfonds ABP (ABP);
•        Sociale Verzekeringsbank (SVB);
•        Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG);
•        Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB);
•        Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB);
•        Dienst Landelijke Informatieorganisatie (DLIO);
•        Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
Vragen
De bewijsproblematiek
1.1     Welke (bewijsrechtelijke) problemen ondervinden burgers wanneer zij rectificatieverzoeken op grond van de brp doen?
1.2     Welke (bewijsrechtelijke)problemen ondervinden gemeenten wanneer burgers rectificatieverzoeken op grond van de brp doen?
1.3     Tegen welke knelpunten lopen BDOC en de Nederlandse consulaire vertegenwoordiging in het buitenland aan wanneer zij vervalsing en andere gebreken van documenten onderzoeken?
1.4     Zijn er landen waar identiteitsfraude en vervalsing van documenten vaak voorkomen? Welke gegevens zijn bekend over de betrouwbaarheid van paspoorten en notariële aktes uit het buitenland?
1.5    Is er informatie bekend over het onderzoek dat buitenlandse ambassades doen bij afgifte van een paspoort? Zijn er ambassades waarvan bekend is dat zij zonder behoorlijk onderzoek een paspoort afgeven?
In de zaken die de Afdeling voorgelegd krijgt, spelen vaak Chinese documenten een rol. Daarom stelt de Afdeling enkele vragen die specifiek over Chinese documenten gaan.
1.6     Wat is u bekend over de betrouwbaarheid van Chinese paspoorten? Kan er in de regel van worden uitgegaan dat een behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden voordat het paspoort werd verstrekt en dat de identiteit van de houder daarvan is geverifieerd?
1.7     Het is de Afdeling bekend dat er problemen zijn met het vaststellen van de authenticiteit van notariële aktes uit China. Wat is u bekend over de betrouwbaarheid van gewaarmerkte kopieën opgenomen in notariële aktes in China? Heeft de toetreding tot het apostilleverdrag hier invloed op?
1.8     Wordt bij de afgifte van documenten zoals omschreven in art. 2.8, tweede lid, onder c, van de Wet brp in China onderzoek gedaan voorafgaande aan de afgifte van deze brondocumenten? Heeft de notaris in China een onderzoekplicht of de instantie van afgifte voorafgaande aan de afgifte een behoorlijk onderzoek heeft uitgevoerd?
De gevolgen van een rectificatieverzoek
2.1     Wat zijn de maatschappelijke en juridische gevolgen van een wijziging van de persoonsgegevens in de brp na lange tijd? Wat zijn de maatschappelijke en juridische gevolgen als een foute registratie van persoonsgegevens niet wordt gecorrigeerd?
2.2     Is er inhoudelijke afstemming tussen gemeenten over de behandeling van rectificatieverzoeken o.g.v. artikel 2.58 Wet brp? Bijvoorbeeld over de vraag aan welke eisen voldaan moet zijn om verzoeken te honoreren. Is er andere inhoudelijke afstemming tussen gemeenten over rectificatieverzoeken? Als dat niet het geval is: wat zijn de gevolgen daarvan? Ervaren gemeenten die coulanter omgaan met rectificatieverzoeken problemen? Ervaren gemeenten die strenger omgaan met rectificatieverzoeken problemen?
2.3     Indien er geen coördinatie tussen gemeenten is op dit vlak, wat zijn de gevolgen daarvan voor burgers?
2.4     Wat is er bekend over de foutmarge in de huidige brp: is er kennis over het aantal onjuiste registraties in de brp?
2.5     Als de gegevens in de brp worden gewijzigd kan dat gevolgen hebben voor eerder afgegeven documenten waarin de oude gegevens staan vermeld. Levert dat problemen op? Denk bijvoorbeeld aan problemen met diploma’s, of het rijbewijs, een eventueel huwelijk, of een kind dat is geboren en diens aktes.
2.6     Welke gevolgen voor het pensioen heeft een wijziging van de persoonsgegevens (lees: de leeftijd) in de brp na vele jaren? Kan een verzoeker financieel voordeel of nadeel hebben bij een dergelijke wijziging? Blijft premie/inleg behouden voor die persoon met andere identiteit?
2.7     Welke gevolgen voor de AOW of Kinderbijslag heeft een wijziging van de persoonsgegevens in de brp na vele jaren? Kan een verzoeker financieel voordeel of nadeel hebben bij een dergelijke wijziging?
Belangen van burgers
3.1     Wat zijn de gevolgen voor burgers als aan de verzoeken om identiteitswijziging geen gevolg wordt gegeven? De Afdeling verneemt graag over de gevolgen van feitelijke aard (bijvoorbeeld: ouders in het land van herkomst niet kunnen bezoeken) en van juridische aard (bijvoorbeeld erfrechtelijk).
3.2     Wat is uw beeld van de redenen waarom buitenlandse personen soms pas na decennia verzoeken om rectificatie van hun gegevens in de brp?
3.3     Is in dat verband de correctiemogelijkheid op basis van de ‘Regeling ter afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (RANOV-regeling)’ relevant?
3.4     Zijn er indicaties dat rectificatieverzoeken met oneigenlijke bedoelingen worden gedaan? Om welke gevallen gaat het dan?
BIJLAGE II
Wet basisregistratie personen
Artikel 2.8
(…)
2. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a.       een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b.       een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c.       een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d.       een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e.       een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
(…)
Artikel 2.10
(…)
2. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 2.8, derde lid, worden geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
3. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d en e, worden geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
(…)
Artikel 2.58
1. Het verzoek waarmee betrokkene met betrekking tot de basisregistratie het recht uitoefent op rectificatie van gegevens, bedoeld in artikel 16 van de verordening, of op wissing van gegevens, bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de verordening, bevat de aan te brengen wijzigingen.
2. Het college van burgemeester en wethouders geeft aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling.
(…)
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 4:2
(…)
2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
(…)
Artikel 8:12b
1. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven kunnen in zaken die bij hun college in behandeling zijn bij een meervoudige of grote kamer, anderen dan partijen in de gelegenheid stellen binnen een door het college te bepalen termijn schriftelijke opmerkingen te maken.
2. De aankondiging hiervan geschiedt op een door het college te bepalen wijze.
3. Van het voornemen om toepassing te geven aan het eerste lid doet het college mededeling aan partijen. Het college kan partijen in de gelegenheid stellen om hun wensen omtrent dat voornemen binnen een door hem te bepalen termijn schriftelijk aan hem kenbaar te maken.
4. Partijen kunnen binnen vier weken na de dag van verzending aan hen van de schriftelijke opmerkingen schriftelijk hun zienswijze met betrekking tot die opmerkingen naar voren brengen. Het college kan deze termijn verlengen.
5. Het college kan degenen die schriftelijke opmerkingen hebben gemaakt, uitnodigen ter zitting te verschijnen teneinde over hun opmerkingen te worden gehoord.
6. Indien het college toepassing geeft aan het vijfde lid, wordt daarvan aan partijen mededeling gedaan in de uitnodiging, bedoeld in artikel 8:56.