202300231/3/A3.
Datum beslissing: 24 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend in [woonplaats] (Bonaire),
appellanten (hierna samen in enkelvoud: [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 november 2022 in zaak nr. 21/5990 en 21/5988 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Financiën.
Procesverloop
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 november 2022 in zaak nr. 21/5990 en 21/5988.
De minister heeft de vertrouwelijke versies van een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het gaat om twee werkinstructies en de bijlagen bij een besluit van 29 augustus 2023 op grond van de Wet open overheid (hierna: Woo).
[appellant] heeft gereageerd op het verzoek van de minister op grond van artikel 8:29 van de Awb.
De minister heeft een nadere toelichting gegeven op zijn verzoek.
[appellant] heeft gereageerd op de nadere toelichting.
Overwegingen
1. De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de ongelakte stukken kennis zal nemen. Het gaat om werkinstructies en de bijlagen bij een Woo-besluit van 29 augustus 2023. Wat betreft de werkinstructies is de minister van mening dat ten aanzien persoonsgegevens en een webadres naar een intern systeem gewichtige redenen bestaan. Bij de bijlagen van het Woo-besluit heeft de minister verwezen naar de uitzonderingsgronden uit de Woo. In de nadere toelichting van 4 september 2025 heeft de minister toegelicht dat ten aanzien van de bijlagen niet langer een beroep wordt gedaan op artikel 8:29 van de Awb voor zover het gaat om passages in bijlagen 1, 5, 10 en 12. Deze passages heeft de minister inmiddels verstrekt aan [appellant].
2. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang van de minister zwaarder dan het belang dat [appellant] om kennis te kunnen nemen van de stukken.
4. Ten aanzien van de werkinstructies overweegt de Afdeling dat alleen namen en een intern webadres naar een systeem zijn weggelakt en dat [appellant] voor het overige kennis kan nemen van de inhoud van die werkinstructies. [appellant] heeft bevestigd dat, als alleen persoonsgegevens gelakt zijn, daartegen geen bezwaar bestaat. Daarom is niet gebleken dat door het weglakken van persoonsgegevens [appellant] gehinderd wordt om kennis te nemen van de inhoud van de werkinstructies. Wat betreft de verwijzing naar het interne webadres, ziet de Afdeling niet in waarom [appellant] bij het ontbreken daarvan gehinderd zou zijn in een eerlijk proces.
5. Over de bijlagen bij het Woo-besluit overweegt de Afdeling het volgende. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar beslissing van 25 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3142, spelen de weigeringsgronden uit de Wet openbaarheid van bestuur (nu: de Woo) weliswaar een rol in die zin, dat als geen weigeringsgrond aanwezig is ook geen grond bestaat een verzoek om beperking van de kennisneming in te willigen (vergelijk artikel 8:29, tweede lid, van de Awb). Maar dit betekent niet dat de omstandigheid dat aanleiding bestond om een verzoek om openbaarmaking van het stuk voor een ieder af te wijzen, zonder meer meebrengt dat een verzoek om beperking van de kennisneming moet worden gehonoreerd. Er is een afzonderlijke toets vereist, of gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb aanwezig zijn. Daarbij speelt het belang van procespartijen een rol bij kennisneming van het stuk, mede in het licht van het fair-trial beginsel. Dat is anders dan bij de Woo, waarbij het belang van openbaarmaking wordt verondersteld. Zie ook de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 10 juni 2020 onder 8, ECLI:NL:RVS:2020:1367. 5.1. De minister heeft gesteld dat gewichtige redenen bestaan, niet alleen omdat deze documenten (deels) op grond van de Wet openbaarheid van bestuur niet openbaar zijn gemaakt, maar ook om de volgende redenen. De passages in de documenten bevatten persoonsgegevens van ambtenaren en derden. Deze zijn volgens de minister niet van belang voor de beslechting van het geschil. Daarbij wijst de minister ook op het gevaar van doxing, stalking en bedreiging. Daarnaast bestaan volgens de minister gewichtige redenen, omdat passages afwegingen bevatten die zijn gemaakt om bepaalde informatie uit de Fraude Signaleringvoorziening al dan niet openbaar te maken bij het Woo-besluit. Bij de uitoefening van de publieke taak, moet de Belastingdienst naar de mening van de minister de procespositie kunnen bepalen zonder dat die afwegingen bij de wederpartij bekend zijn. Ook bestaan gewichtige redenen ten aanzien van een derde partij die een softwareplatform heeft geleverd en andere derde partijen die zijn genoemd in de stukken. Het noemen van deze namen is volgens de minister niet van belang voor de beslechting van de zaak. Verder bestaan gewichtige redenen ten aanzien van een intern webadres naar een systeem voor het behandelen van bezwaarschriften met daarbij beschreven informatie over autorisaties voor dat systeem bij bepaalde handelingen en rolcodes. Deze informatie is voor de minister enerzijds niet van belang voor de beslechting van het geschil en anderzijds van belang voor de uitvoering van de publieke taak van de Belastingdienst. Het gaat te ver om zeer gedetailleerde informatie over de werkprocessen te verstrekken, aldus de minister.
5.2. In de door de minister aangevoerde redenen, ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat de minister deze ten onrechte als gewichtige redenen als bedoeld in artikel 8:29 Awb heeft aangemerkt. Deze redenen hebben namelijk betrekking op het privacybelang van de personen wiens persoonsgegevens in de stukken zijn genoemd, het belang van een goed functioneren van de Belastingdienst, en het belang dat de Belastingdienst bij de uitoefening van zijn publieke taak zijn (proces)positie moet kunnen bepalen, zonder dat de in dat kader gemaakte afwegingen bij de wederpartij bekend worden. Deze belangen zijn ook als gewichtig te kwalificeren.
5.3. Naar het oordeel van de Afdeling is bovendien niet aannemelijk dat [appellant] in zijn procesvoering wordt belemmerd met beperkte kennisneming van de door de minister overgelegde stukken.
6. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2025
1071