202503503/2/R1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend in Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2025 heeft het college besloten tot opheffing en wijziging van locaties voor het aanbieden van afval door middel van minicontainers aan de Lookwatering 3 tot en met 13 in Den Hoorn.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college en [verzoeker] en anderen hebben nader stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 21 augustus 2025, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker A], en het college, vertegenwoordigd door C.N. van Bergen Henegouw, zijn verschenen. Het onderzoek is ter zitting geschorst, het college heeft een nadere reactie ingediend, waarop [verzoeker] en anderen met een nader stuk hebben gereageerd en waarna het onderzoek in deze voorlopige voorzieningen procedure is gesloten.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Inleiding
2. Aanbiedlocatie CJ-8 voor de minicontainers van de Lookwatering 8 tot en met 13 ligt aan het einde van een doodlopend gedeelte van de weg Lookwatering. De weg gaat daar over in een fietspad en ligt langs een waterloop. Het voertuig dat het in de containers aangeboden afval inzamelt, moet om terug te kunnen rijden, keren bij de aanbiedlocatie. Daarvoor werd gebruik gemaakt van het perceel aan de [locatie 1]. De eigenaar van dat perceel heeft echter laten weten dit gebruik niet langer toe te staan en het perceel te zullen afsluiten met een hek. Daardoor kan er niet meer worden gekeerd bij de aanbiedlocatie en zou het inzamelvoertuig achteruit moeten rijden over ongeveer 300 m. Het college acht dat niet wenselijk en heeft daarom besloten tot opheffing en wijziging van de aanbiedlocatie. Volgens het college is achteruitrijden verkeersonveilig en niet toegestaan volgens de Inrichtingscriteria inzamelvoorzieningen (hierna: inrichtingscriteria).
[verzoeker] en anderen wonen aan de [locatie 2] tot en met [locatie 3]. Zij zijn het niet eens met de opheffing van de aanbiedlocatie, omdat zij daardoor worden aangewezen op de verder van hun woningen gelegen aanbiedlocatie aan de Victoria. De afstand vanaf hun woningen tot deze locatie is 250 tot 300 m. [verzoeker] en anderen kunnen ook gebruik maken van de aanbiedlocatie aan de Achterdijkshoorn op ongeveer 100 m afstand van hun woningen. Daarvoor moeten zij echter over een waterloop met een voetgangersbrug lopen.
Spoedeisend belang
3. Het college heeft verklaard met de uitvoering van het besluit te zullen wachten tot de uitspraak van de voorzieningenrechter. Het college is niet bereid te wachten met de opheffing en wijziging van de aanbiedlocatie totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure, omdat de feitelijke afsluiting van het nabije perceel ieder moment kan plaatsvinden en de aanbiedlocatie dan moet worden opgeheven. Er is dus een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. De voorzieningenrechter zal hierna een voorlopig rechtmatigheidsoordeel geven.
Beoordeling van het verzoek
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. De voorzieningenrechter verwacht dat wat [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd aanvoeren, er niet toe zal leiden dat het besluit van 26 april 2024, voor zover dat ziet op het opheffen en wijzigen van aanbiedlocatie CJ-8, niet in stand zal blijven. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
5. [verzoeker] en anderen betogen dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Het verbod op achteruitrijden is volgens [verzoeker] en anderen niet zo absoluut als het college stelt. Volgens de inrichtingscriteria is achteruitrijden namelijk wel toegestaan als dit onder begeleiding gebeurt. Het college heeft verzuimd te onderzoeken of er alternatieve oplossingen zijn, bijvoorbeeld door inzameling met een kleiner inzamelvoertuig, of met een achterlader met een begeleider. Het college is zonder nader onderzoek uitgegaan van een zijlader met enkelvoudige bezetting. Het college heeft de financiële of logistieke bezwaren tegen alternatieve oplossingen niet met onderzoek of cijfers onderbouwd, zo betogen [verzoeker] en anderen.
5.1. Het college wijst op de inrichtingscriteria die worden gehanteerd bij het aanwijzen van een locatie voor inzamelvoorzieningen. Onder d6 staat: "De inzamelvoorzieningen moeten zodanig bereikbaar zijn dat het inzamelvoertuig niet onbegeleid achteruit hoeft te rijden." Het college heeft toegelicht dat de inzameling van afval zo efficiënt mogelijk moet plaatsvinden om de kosten aanvaardbaar te houden. Afvalcontainers worden daarom met een zijbelader geleegd. In aanvulling hierop heeft het college toegelicht dat alleen wanneer de zijlader in storing is, een achterlader wordt gebruikt. In wat [verzoeker] en anderen naar voren hebben gebracht over het gebruik van een achterlader aan de Dijkshoornseweg ziet de voorzieningenrechter, gelet op de toelichting van het college, geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op dat standpunt mocht stellen. Bij een achterlader is, naast de chauffeur, minimaal één belader aanwezig die achterop het voertuig staat. Het college stelt zich op het standpunt dat het inzetten van een apart inzamelvoertuig met begeleiding tot onevenredig hoge kosten leidt. Bovendien leidt volgens het college het met en zonder begeleiding achteruitrijden juist in de situatie bij de Lookwatering tot een verkeersonveilige situatie, omdat over 300 m op het smalle gedeelte van de Lookwatering met veel fietsers en een zachte berm direct grenzend aan het water moet worden gereden. Ook een kleiner inzamelvoertuig kan aan het einde van de Lookwatering niet keren zonder gebruik te maken van het perceel aan de Lookwatering 8, aldus het college. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan deze toelichting van het college te twijfelen.
In de genoemde omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat het college zijn beslissing om aanbiedlocatie CJ-8 op te heffen onzorgvuldig heeft voorbereid of onvoldoende heeft gemotiveerd. Het college heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende onderbouwd waarom het in de gegeven situatie onwenselijk is om aanbiedlocatie CJ-8 te behouden vanwege de verkeersonveilige situatie die daar zal ontstaan. Er is in zoverre geen reden om het besluit te schorsen.
6. [verzoeker] en anderen betogen dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met hun persoonlijke belangen. Zij vinden dat het besluit onevenredig nadelige gevolgen voor hen heeft. Zij wijzen erop dat een aantal van hen hoogbejaard is. Deze bewoners zullen moeite hebben met het verplaatsen van de zware container over een grote afstand. Om de aanbiedlocatie aan de Achterdijkshoorn te kunnen bereiken moeten zij een smalle, hoge voetgangersbrug oversteken, wat ondoenlijk is met een zware container. Het college had daarom een groter gewicht moeten toekennen aan de beperkte mobiliteit van [verzoeker] en anderen. Ook betogen [verzoeker] en anderen dat het college het criterium over achteruitrijden ten onrechte heeft laten prevaleren boven het criterium over de loopafstand. Zij vinden dat een afweging tussen de relevante inrichtingscriteria in de besluitvorming ontbreekt.
6.1. Het college heeft toegelicht dat [verzoeker] en anderen alleen verplicht een minicontainer voor plastic verpakkingen, metalen verpakkingen en drankenkartons (PMD) en groente-, fruit- en tuinafval (GFT) hebben. Dit betekent volgens het college dat zij maar één keer per week een container hoeven aan te bieden. Het college merkt op dat de inrichtingscriteria geen richtlijnen of eisen bevat over de leeftijd van bewoners. Wel bestaat er een voorziening dat mindervalide mensen in de kernen indien nodig het restafval aan huis kunnen laten ophalen. Dit restafval wordt dan namens hen in een ondergrondse afvalcontainer gedaan.
[verzoeker] en anderen hebben er terecht op gewezen dat in de inrichtingscriteria staat dat de maximale loopafstand tot een inzamelvoorziening voor GFT en PMD 75 m is. In de nieuwe situatie kan niet aan deze loopafstand worden voldaan. De voorzieningenrechter stelt echter ook vast dat in de inrichtingscriteria onderscheid wordt gemaakt tussen technische eisen en richtlijnen, waarbij de loopafstand een richtlijn is, waarvan onder omstandigheden kan worden afgeweken, en het criterium over het onbegeleid achteruitrijden een eis. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mocht het college mede in verband hiermee het algemeen belang van de verkeersveiligheid laten prevaleren boven de richtlijn over de loopafstand. Dit ook gelet op de beperkte frequentie waarop de container hoeft te worden aangeboden en de in de gemeente bestaande voorziening voor huishoudelijk restafval. Dit betekent dat ook in zoverre naar verwachting van de voorzieningenrechter de Afdeling in beroep zal oordelen dat geen grond bestaat om het besluit te vernietigen.
7. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat op de zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat er geen alternatieve locaties in de openbare ruimte beschikbaar zijn. [verzoeker] en anderen hebben ook geen alternatieve locaties aangedragen. Onder 5.1 is de voorzieningenrechter ingegaan op de door [verzoeker] en anderen aangedragen alternatieve oplossingen.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in wat [verzoeker] en anderen aanvoeren geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het besluit, voor zover dat ziet op het opheffen en wijzigen van aanbiedlocatie CJ-8, in de bodemprocedure geen stand zal houden. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzieningenrechter
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2025
195-1093