ECLI:NL:RVS:2025:5152

Raad van State

Datum uitspraak
27 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
202406137/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 september 2024 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Deze intrekking vond plaats op 2 juni 2022. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van appellant op 23 oktober 2023 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld en dat er geen gronden waren om het beroep van appellant te honoreren. In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling nam de motivering van de rechtbank over en concludeerde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De beslissing van de Afdeling was dat het hoger beroep ongegrond was en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202406137/1/V1.
Datum uitspraak: 27 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 5 september 2024 in zaak nr. NL23.35743 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aan appellant verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 23 oktober 2023 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 september 2024 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 4.1 tot en met 4.5 en de motivering in de ongenummerde overwegingen over artikel 8 van het EVRM en artikel 20 van het VWEU, van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van den Oosterkamp, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. Van den Oosterkamp
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2025
941-1162