202405049/4/V6.
Datum beslissing: 29 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juni 2024 in zaak nr. 23/5357 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij uitspraak van 15 oktober 2024, in zaak nr. 202405049/1/V6, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juni 2024 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] verzet gedaan. De Afdeling heeft het verzet bij uitspraak van 9 juli 2025, in zaak nr. 202405049/2/V6, gegrond verklaard. De uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2024 waartegen het verzet is gericht, is daarmee vervallen. De behandeling van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juni 2024 wordt hervat in zaak nr. 202405049/3/V6.
De minister van Asiel en Migratie (hierna: de minister) heeft de vertrouwelijke versie van een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft de onderliggende stukken van een beoordeling van Bureau Documenten naar (1) een uittreksel van een geboorteakte met een uitspraak van een rechtbank en (2) een nationaal paspoort.
Overwegingen
1. De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.
2. Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3. De minister heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij een beperkte kennisneming noodzakelijk acht om de bij het onderzoek geraadpleegde bronnen en de gebruikte onderzoeksmethoden en -technieken te beschermen. Zij stelt zich op het standpunt dat als methoden en technieken van Bureau Documenten bekend zouden worden, dit ertoe kan leiden dat die informatie gebruikt wordt voor verbetering, verandering en/of vervalsing van documenten. Dit zou volgens haar niet alleen betekenen dat dergelijke documenten niet meer op hun aanvankelijke juistheid te beoordelen zijn, maar ook dat beleid niet meer op een effectieve en juiste wijze zou kunnen worden uitgevoerd.
4. De Afdeling heeft kennisgenomen van de vertrouwelijk overgelegde stukken. Naar het oordeel van de Afdeling weegt de bescherming van de geraadpleegde bronnen en de gebruikte onderzoeksmethoden en -technieken in dit geval zwaarder dan het belang van [appellant] bij kennisneming van de stukken.
5. Dat geldt níet voor de volgende informatie uit de vertrouwelijk overgelegde stukken:
- het ‘Analyseformulier ONZ. 268.982’, voor zover het daarin gaat om:
- de naam van de twee getuigen, hun leeftijd in 2018, welke leeftijd zij hadden ten tijde van de geboorte van [appellant] en de conclusie achter het rode pijltje (in het venster naast het subkopje ‘Overig’, onder 1. en 2.);
- de vaststelling van de datum van de uitspraak en de datum waarop de inschrijving in de registers is gedaan (in het venster naast het subkopje ‘Overig’, laatste alinea);
- de informatie naast het subkopje ‘Inhoud’ over de geboorteregistratie van [appellant] en de namen van zijn ouders;
- de punten 1, 2, 3 en 4 onderaan het venster.
- Het ‘Analyseformulier onderzoek’ van 25 oktober 2022, voor zover het daarin gaat om:
- de vaststelling van het moment van de geboorteregistratie van [appellant] en de namen van zijn ouders (behorend bij volgnummer 268.982, onder de kolom ‘Soort document’ op pagina 1, het middelste gedeelte onder deze kolom);
- de informatie over de geboorteregistratie van [appellant] en de namen van zijn ouders (onder de kolom in het rood ‘Overig (waaronder inhoud)’, op pagina 2);
- de namen van de twee getuigen en welke leeftijd zij hadden ten tijde van de geboorte van [appellant] (onder de kolom in het rood ‘Overig (waaronder inhoud)’, op pagina 2, het eerste en het tweede aandachtsstreepje).
6. Voor de informatie hiervoor onder 5 is naar het oordeel van de Afdeling geen grond voor beperking in de kennisneming aanwezig. Daarbij betrekt de Afdeling dat in deze informatie geen beschermenswaardige bronnen of onderzoeksmethoden zijn genoemd en evenmin anderszins aannemelijk is gemaakt dat deze zijn gebruikt, en voorts dat het deels om informatie gaat uit openbare bronnen.
7. De Afdeling acht het verzoek tot beperkte kennisneming gedeeltelijk gerechtvaardigd.
8. De Afdeling bepaalt in dat kader dat de onderliggende stukken worden teruggezonden aan de minister en dat de minister gelet op de goede procesorde aan de Afdeling en partijen afschrift verstrekt van de stukken waarvoor de beperkte kennisneming niet gerechtvaardigd is, met inachtneming van wat hiervoor onder 5 is overwogen.
9. De Afdeling bepaalt tot slot dat de minister haar opnieuw de overige vertrouwelijk overgelegde stukken verstrekt waarvoor de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek, voor zover dat betrekking heeft op de in overweging 5 genoemde nummers, af;
II. verzoekt de minister van Asiel en Migratie uiterlijk op 5 november 2025 te voldoen aan het verstrekken van de in overweging 8 genoemde stukken aan de Afdeling en partijen;
III. verzoekt de minister van Asiel en Migratie uiterlijk op 5 november 2025 te voldoen aan het verstrekken van de in overweging 9 genoemde vertrouwelijk overgelegde stukken aan de Afdeling;
IV. wijst het verzoek voor het overige toe.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Nouta, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Nouta
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2025
922