202503403/1/R4.
Datum uitspraak: 29 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in Nijmegen,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2025 heeft het college zijn beslissing om op 17 februari 2025 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Nijmegen 2022 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang te weten € 157,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 26 mei 2025 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 oktober 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J. Sanders, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak, die op 17 februari 2025 is aangetroffen naast de ondergrondse restafvalcontainer ter hoogte van de [locatie] in Nijmegen. Het is niet in geschil dat [appellante] de huisvuilzak daar verkeerd heeft aangeboden door hem naast de container te plaatsen. Het college heeft haar dan ook terecht als overtreder aangemerkt.
2. [appellante] betoogt dat het college er redelijkerwijs van had moeten afzien te bepalen dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor haar rekening komt. Zij voert aan dat de container vol was en dat er ook al andere zakken naast stonden. Volgens haar was zij daarom genoodzaakt de huisvuilzak naast de container te zetten. [appellante] licht toe dat de containers regelmatig vol of geblokkeerd zijn. Daarvan heeft zij ook een foto gemaakt. Ze kon de huisafvalzak bovendien niet bewaren in haar woning waar ze met haar jonge kinderen woont, omdat daarvoor onvoldoende ruimte is en dit vanuit hygiënische oogpunt ook onverantwoord is. [appellante] vindt het verder onredelijk dat zij als enige verantwoordelijk wordt gehouden voor het plaatsen van een huisafvalzak bij de volle container.
2.1. In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.2. Doordat [appellante] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, heeft het college kosten moeten maken voor het verwijderen daarvan. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen. Deze procedure gaat niet over de vraag of het college de inzamelvoorzieningen vaak genoeg laat legen. De omstandigheid dat de container vol was, of dit nu regelmatig voorkomt of niet, ontsloeg [appellante] niet van haar verplichting om de huisvuilzak in overeenstemming met de daarvoor geldende regels aan te bieden, bijvoorbeeld bij een verderop gesitueerde container. Verder zijn de kosten voor het verwijderen van de andere huisvuilzakken die tegelijkertijd naast de container zijn aangetroffen, niet bij [appellante] in rekening gebracht. De omstandigheid dat er dus ook ander afval lag, maakt dan ook niet dat de daadwerkelijk door het college gemaakte kosten voor het verwijderen van de huisvuilzak van [appellante] redelijkerwijze niet voor haar rekening behoren te komen.
Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat de door het college gemaakte kosten redelijkerwijze niet voor rekening van [appellante] behoren te komen.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Huussen, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Huussen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2025
1070