202307702/1/R3.
Datum uitspraak: 29 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), wonend in Leeuwarden,
appellanten,
en
1. het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden,
2. de raad van de gemeente Leeuwarden,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Leeuwarden-Dorhoutstraat Potmargepark" vastgesteld.
Bij besluit van 26 oktober 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 2 appartementencomplexen op het perceel aan de Dorhoutstraat 1 t/m 87 in Leeuwarden (hierna ook: de Parkhovelocatie).
De besluiten zijn met toepassing van de gemeentelijke coördinatieregeling van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt.
Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant] en [partij] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 juni 2025, waar de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Hengst en P. Jager, zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij] vertegenwoordigd door mr. dr. M. Klijnstra en [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
Het ontwerpplan is op 15 december 2022 ter inzage gelegd en de aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 6 juli 2022. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wro, de Crisis- en herstelwet en de Wabo, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Omschrijving van de besluiten en de belangen van [appellant]
2. Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning maken de bouw van twee appartementencomplexen in 4 tot 5 bouwlagen mogelijk op het perceel aan de Dorhoutstraat 1 t/m 87. Het bestemmingsplan biedt ruimte voor maximaal 50 appartementen. De omgevingsvergunning is verleend voor 44 appartementen. Het plangebied had onder het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Achter de Hoven", vastgesteld op 25 maart 2013, (hierna: het vorige bestemmingsplan) de bestemming "Wonen - Wooncentrum". Het bestemmingsplan is vastgesteld, omdat geen gebruik kon worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 27.1 van het vorige bestemmingsplan, omdat niet kon worden voldaan aan de voorwaarde dat het parkeren zo veel mogelijk zal plaatsvinden in de woonbebouwing.
3. De Parkhovelocatie ligt op 21 m afstand van de rivier de Potmarge. Ten noorden van de Parkhovelocatie bevindt zich het woonzorgcentrum Parkhoven. Ten westen van de Parkhovelocatie worden 24 grondgebonden woningen ontwikkeld op het perceel aan de Smedingstraat 2 t/m 48 (hierna: de Smedinglocatie). De ontwikkeling van deze beide locaties wordt door de raad en het college als één project beschouwd, dat bekend staat onder de naam "Potmargepark". [partij] is de ontwikkelaar van beide projecten.
4. [appellant] woont aan [locatie] op ongeveer 35 m van de Parkhovelocatie. Hij betoogt dat de woningbouw in strijd is met de Ontwikkelingsvisie Potmarge (hierna: de Potmargevisie) en vreest dat zijn woon- en leefklimaat als gevolg van de ontwikkelingen onevenredig wordt aangetast.
Opzet van de uitspraak
5. Hieronder zal de Afdeling eerst de beroepsgronden bespreken die betrekking hebben op het bestemmingsplan (overwegingen 6 - 13). Daarna komen de beroepsgronden aan de orde die betrekking hebben op de verleende omgevingsvergunning (overwegingen 14 - 19). Aan het einde van de uitspraak staat de conclusie (overwegingen 20 en 21).
Het bestemmingsplan
Toetsingskader
6. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Zienswijzen
7. [appellant] betoogt dat de wijze waarop de raad zijn reacties ten aanzien van de ontwikkelingen aan de Parkhovelocatie en de Smedinglocatie heeft behandeld, onzorgvuldig is geweest. [appellant] heeft op meerdere momenten uiteengezet waarom de plannen in strijd zijn met de Potmargevisie. De raad is ten onrechte niet ingegaan op deze inhoudelijke gronden. Dat had de raad wel moeten doen, omdat de Potmargevisie een formeel toetsingskader is. Dat dit zo is, blijkt ook uit paragraaf 2.3 van de plantoelichting, waarin de ‘Ontwikkelvisie Potmarge 2007’ is opgenomen als gemeentelijk ruimtelijk en planologisch beleidskader waaraan getoetst wordt. Bij de informatiebijeenkomst van 10 juni 2021 heeft de gemeente zich nog op het standpunt gesteld dat de plannen naadloos aansluiten bij de Potmargevisie. Het is dan ook niet acceptabel dat de raad niet inhoudelijk heeft gereageerd op deze bezwaren van [appellant].
7.1. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onzorgvuldig heeft gehandeld door de wijze waarop hij met de reacties van [appellant] is omgegaan. Zoals hierna onder 8.2 wordt overwogen, bevat de Potmargevisie geen harde uitgangspunten waaraan de ontwikkeling moet voldoen of waaraan het moet worden getoetst. Dat de raad niet inhoudelijk is ingegaan op de punten waarop het plan volgens [appellant] in strijd is met de Potmargevisie, maakt daarom niet dat de raad onzorgvuldig is omgegaan met zijn reacties op het bestemmingsplan of dat de raad zijn zienswijze onvoldoende in zijn besluitvorming heeft betrokken. De Afdeling ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in strijd met het motiveringsbeginsel heeft gehandeld door de zienswijzen van [appellant] samengevat weer te geven. Daartoe overweegt de Afdeling dat artikel 3:46 van de Awb zich daar niet tegen verzet. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. Niet is gebleken dat de bezwaren of argumenten van [appellant], dat het bestemmingsplan niet voldoet aan de Potmargevisie, niet in de overwegingen zijn betrokken.
Verder overweegt de Afdeling dat in paragraaf 2.3 van de plantoelichting is toegelicht hoe voor dit bestemmingsplan relevant beleid is betrokken bij de vaststelling van dit plan. De Potmargevisie is één van deze beleidsstukken. Maar dat de raad heeft toegelicht hoe de Potmargevisie bij de vaststelling van het plan is betrokken, maakt niet dat het een ruimtelijk en planologisch beleidskader is waaraan het plan moet worden getoetst.
Het betoog slaagt niet.
Potmargevisie
8. [appellant] betoogt dat de raad het bestemmingsplan niet had mogen vaststellen, omdat het in strijd is met de Potmargevisie. In de visie zijn voor het Potmargepark drie verschillende voorbeeldverkavelingen opgesteld die richting geven aan de gewenste invulling. Het plan voldoet daar niet aan en is daarom niet in overeenstemming met de uitgangspunten en de essentie van de Potmargevisie. Hierdoor is het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Ook is niet voldaan aan de voorwaarde dat woningbouw pas zou worden toegestaan in het plangebied, als het woonzorgcentrum was vertrokken.
8.1. De Potmargevisie is op 18 juni 2007 vastgesteld met als doel het vaststellen van een ontwikkelingsvisie voor de herinrichting van het Potmargegebied. Per deelgebied, in de Potmargevisie "rakken" genoemd, worden eventuele inrichtingen en bebouwingsmogelijkheden van de gronden weergegeven door middel van modellen. In de vlekkenkaart en de bijbehorende beschrijving wordt de essentie van de ontwikkelingsvisie vastgesteld. Deze vormden het uitgangspunt voor een nieuw bestemmingsplan voor dit gebied en gaven aan onder welke condities de gemeente bereid was planologische medewerking te verlenen aan initiatieven van de verschillende perceeleigenaren.
In de Potmargevisie wordt vermeld dat de uitwerking van de rakken afhankelijk is van particuliere initiatieven. In de toelichting op de vlekkenkaart wordt vermeld dat de rakken in bezit zijn van verschillende eigenaren, en dat van verschillende kavels de toekomstplannen nog niet duidelijk zijn, waaronder niet van rak E, de Parkhovelocatie. Voor die rakken zijn verschillende ontwikkelingsrichtingen binnen de bouwvlakken mogelijk, zodat kan worden ingespeeld op de specifieke wensen van de eigenaren en ruimte wordt geboden om tot een financieel haalbaar plan te komen. Wel wordt door de begrenzing van de bouwvlakken een minimale niet te bebouwen zone aangegeven.
8.2. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat het niet zou voldoen aan de Potmargevisie. Anders dan [appellant] betoogt, bevat de Potmargevisie geen harde uitgangspunten waaraan de ontwikkeling moet voldoen of waaraan het moet worden getoetst. Zoals uit de toelichting op de vlekkenkaart volgt, biedt de Potmargevisie enige flexibiliteit ten aanzien van de ontwikkelingsrichting voor de Parkhovelocatie. Dat het bestemmingsplan niet precies overeenkomt met de illustraties van de Parkhovelocatie die in de Potmargevisie zijn opgenomen, wat daar ook van zij, betekent dan ook niet dat het bestemmingsplan in strijd met de visie is vastgesteld.
De Afdeling volgt het standpunt van [appellant] niet dat de raad geen woningbouw in het plangebied mogelijk mag maken, omdat het woonzorgcentrum niet is vertrokken. Daartoe overweegt de Afdeling dat het woonzorgcentrum eerst op de gronden van het plangebied was gesitueerd, en dit bij de herontwikkeling van de gronden naar het noorden is verschoven.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieven
9. [appellant] betoogt dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alternatieve mogelijkheden voor de woningbouw. In 2015 was er een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend die veel beter aansloot bij de Potmargevisie. De raad had dit bouwplan als alternatieve mogelijkheid moeten betrekken bij de belangenafweging.
9.1. De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.
9.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad toereikend gemotiveerd waarom het bestemmingsplan andere bebouwing mogelijk maakt dan het bouwplan uit 2015. De raad heeft toegelicht dat de toenmalige eigenaar van de gronden dat bouwplan heeft ingetrokken, nadat die eigenaar had besloten om de locatie niet meer zelf te ontwikkelen. De raad heeft verder aangegeven dat het bestemmingsplan op zijn eigen merites is beoordeeld. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het bestemmingsplan niet had mogen vaststellen, omdat het andere bebouwing mogelijk maakt dan de (ingetrokken) aanvraag om omgevingsvergunning uit 2015.
Het betoog slaagt niet.
Stedenbouwkundige bezwaren
10. [appellant] betoogt dat de voorziene ontwikkeling vanuit stedenbouwkundig oogpunt in meerdere opzichten, zoals de bebouwingsoppervlakte, de bouwhoogte, de grootte en de situering van het bouwvlak, in strijd is met de Potmargevisie. Zoals de Afdeling onder 8.2 heeft overwogen, bevat de Potmargevisie voor het plangebied geen harde uitgangspunten waaraan het bestemmingsplan moet voldoen of waaraan het plan moet worden getoetst. Voor zover het bestemmingsplan al op enig punt afwijkt van de Potmargevisie, slaagt het betoog al daarom niet.
Groen
11. [appellant] betoogt dat het bestemmingsplan ten onrechte meer mogelijk maakt op de voor "Groen" aangewezen gronden dan het vorige bestemmingsplan. Onder het vorige bestemmingsplan waren de voor "Groen" aangewezen gronden alleen bestemd voor voet- en fietspaden met de daarbij behorende verhardingen. Het voorliggende bestemmingsplan staat ten onrechte toe dat daar ook ontsluitingswegen, wegen en straten mogelijk worden gemaakt.
Verder voert [appellant] aan dat de woonbebouwing zo groot wordt dat het plasdrasterrein en het vele openbaar groen dat in de Potmargevisie was opgenomen, niet gerealiseerd kunnen worden. Zo kan de nieuwe groene lob niet worden ontwikkeld. De nieuwe waterberging vindt alleen plaats op de Smedinglocatie. Gelet daarop is de stelling van de raad dat in het openbaar gebied een wadi kan worden aangelegd, onjuist.
11.1. Artikel 3.1 van de planregels luidt als volgt:
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. wateropvanggebied of wadi's;
met de daarbij behorende:
c. ontsluitingswegen;
d. in- en uitritten;
e. verhardingen, niet zijnde parkeervoorzieningen;
f. wegen, straten en paden;
g. speelvoorzieningen;
h. nutsvoorzieningen;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
11.2. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.
De Afdeling overweegt dat het gehele plangebied onder het vorige bestemmingsplan de bestemming "Wonen - Wooncentrum" had, en dat het op grond daarvan volledig kon worden bebouwd met terreinen, parkeervoorzieningen, wegen en paden. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het voorliggende bestemmingsplan meer verstening of bebouwing mogelijk maakt dan dat vorige bestemmingsplan. De Afdeling ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat een plasdrasterrein en openbaar groen niet kunnen worden gerealiseerd vanwege de in het bestemmingsplan voorziene woningbouw. Daartoe overweegt de Afdeling dat de bestemming "Groen" een wateropvanggebied of wadi’s mogelijk maakt. Overigens heeft de raad op de zitting toegelicht dat de plasdraslocatie wordt aangelegd op de Smedinglocatie, ten zuiden van de eengezinswoningen, en dat deze gronden openbaar groen zullen worden. Zoals hiervoor onder 8.2 en onder 10 is overwogen, bestond voor de raad geen verplichting om het plasdrasterrein en het openbaar groen, zoals dat was voorzien in de Potmargevisie, in het bestemmingsplan mogelijk te maken.
Het betoog slaagt niet.
Inpassing van de parkeervoorzieningen
12. [appellant] betoogt dat de landschappelijke inpassing van de parkeervoorzieningen onvoldoende is geborgd in de planregels. In de planregels zijn geen voorwaarden opgenomen ten aanzien van de hoogteligging van de parkeervoorzieningen. Hierdoor is niet geborgd dat de parkeervoorzieningen conform de welstandsadviezen worden aangelegd. De raad heeft zijn stelling in de plantoelichting dat de geparkeerde auto’s grotendeels vanaf de Potmarge en het Potmargepaad aan het zicht zullen worden onttrokken, onvoldoende onderbouwd. Vanaf de verdiepingen van de woningen aan De Oerset, waar [appellant] woont, zullen de auto’s niet aan het zicht onttrokken kunnen worden. De raad heeft ten onrechte niet onderbouwd dat de landschappelijke inpassing van de parkeerplaatsen desondanks aanvaardbaar is.
Verder voert [appellant] aan dat het bestemmingsplan te veel parkeerplaatsen mogelijk maakt. Op grond van de planregels zijn namelijk 50 woningen toegestaan, terwijl de vergunning maar is aangevraagd voor 44 woningen. Dit gaat ten koste van openbaar groen.
12.1. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het verdiept aanbrengen van de parkeerplaatsen ten onrechte niet is geborgd in de planregels. Daartoe overweegt de Afdeling dat de raad op de zitting heeft toegelicht dat het verdiept aanbrengen van de parkeerplaatsen geen voorwaarde is voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan. Verder heeft de raad zich op de zitting op het standpunt gesteld dat het voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan niet noodzakelijk is dat [appellant] vanaf de verdieping van zijn woning geen zicht heeft op de auto’s. De Afdeling kan dit standpunt volgen.
Over het betoog dat het bestemmingsplan te veel parkeerplaatsen mogelijk maakt, overweegt de Afdeling dat een bestemmingsplan uitgaat van toelatingsplanologie. Dat betekent dat het bestemmingsplan binnen de bestemming "Wonen - Woongebouw" parkeerplaatsen voor 50 woningen - het maximaal toegestane aantal - mogelijk maakt op de gronden met de functieaanduiding "parkeerterrein", maar dat het bestemmingsplan bij minder woningen niet verplicht tot het aanleggen van meer parkeerplaatsen dan vereist is op grond van de beleidsregels voor parkeren. Dit volgt uit artikel 9.1, onder b, van de planregels. De bestemming "Wonen - Woongebouw" maakt ook groenvoorzieningen mogelijk, zodat bij de aanleg van minder dan het maximaal toegestane aantal parkeerplaatsen de gronden ten behoeve van groenvoorzieningen kunnen worden gebruikt.
Het betoog slaagt niet.
Eindconclusie bestemmingsplan
13. De betogen die betrekking hebben op het bestemmingsplan, slagen niet. Er is geen grond om tot vernietiging van het door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Bestemmingsplan Leeuwarden-Dorhoutstraat Potmargepark" over te gaan. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestemmingsplan, is ongegrond.
De omgevingsvergunning
14. Bij besluit van 26 oktober 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [partij] voor het bouwen van 2 appartementencomplexen op de Parkhovelocatie. De omgevingsvergunning heeft betrekking op het bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo).
Toetsingskader activiteit bouwen
15. Het toetsingskader voor de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van de nieuwe appartementencomplex is opgenomen in artikel 2.10 van de Wabo. Gelet op artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo moet het college uitsluitend beoordelen of zich voor de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk een van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, dan moet de omgevingsvergunning worden verleend.
16. Uit artikel 3.30, derde lid, van de Wro volgt dat bij de beoordeling of de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, wordt getoetst aan het bestemmingsplan dat gecoördineerd is voorbereid met de omgevingsvergunning. Dat is dus het hiervoor besproken bestemmingsplan "Bestemmingsplan Leeuwarden-Dorhoutstraat Potmargepark".
Niet voldaan aan wijzigingsbevoegdheid uit ander bestemmingsplan
17. Zoals de Afdeling onder 13 heeft geoordeeld, geven de beroepsgronden gericht tegen het bestemmingsplan, waaronder dat het in strijd is met de Potmargevisie, geen aanleiding tot vernietiging van het plan. Dit betekent dat het bouwplan moet worden getoetst aan het bestemmingsplan, en niet, zoals waar [appellant] vanuit gaat, aan de voorwaarden voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 27.1, onder m, van het vorige bestemmingsplan. De gronden die [appellant] heeft aangevoerd over de strijd van het bouwplan met artikel 27.1, onder m, van het vorige bestemmingsplan, zoals dat geen sprake is van kleine appartementengebouwen, laat de Afdeling dan ook buiten beschouwing.
Verdiepte ligging parkeervoorzieningen
18. [appellant] betoogt dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden, omdat onduidelijk is hoe het parkeerterrein landschappelijk zal worden ingepast. Het is niet duidelijk of het parkeerterrein verdiept zal worden aangelegd. Bij de aanvraag is een tekening gevoegd van de terreininrichting van 29 september 2022, die is gedateerd van vóór het welstandsadvies van 4 oktober 2022. De hoogteverschillen op deze tekening liggen in de ordergrootte van tientallen centimeters. Verder is op de tekening de terreininrichting niet aangegeven. De verdiepte aanleg van het parkeerterrein en het omliggende glooiende groen maakt dus geen deel uit van de aanvraag, en daarom is het bouwplan in strijd met het welstandsadvies.
18.1. In het verweerschrift wordt vermeld dat de welstandscommissie Hûs en Hiem vier keer advies heeft uitgebracht. De commissie heeft in zijn eerste advies van 19 januari 2022 aandacht gevraagd voor het verder uit het zicht situeren van de parkeerplaatsen. In het tweede advies van 25 oktober 2022 heeft de commissie opnieuw aandacht gevraagd voor het verdiept aanleggen van de parkeervelden. Op 1 november 2022 heeft de welstandscommissie een derde advies uitgebracht, waarin wordt vermeld dat de kritiek op de parkeervelden is ondervangen.
Tussen het tweede en het derde advies in, op 28 oktober 2022, heeft een presentatie plaatsgevonden van de architect over de definitieve uitwerking van de niveauverschillen. De werkelijke aanmaakdatum van de tekening die deel uitmaakt van de gewaarmerkte stukken bij de vergunning is waarschijnlijk 29 oktober 2022, en niet 29 september 2022, gelet op de datum van de presentatie van de architect, aldus het college. Ook klopt de datum van het vierde, definitieve welstandsadvies dat in de verleende vergunning wordt genoemd niet: dit moet 8 november 2022 zijn, en niet 4 oktober 2022. De Afdeling kan deze toelichting van het college volgen.
18.2. Op de tekening van de parkeerinrichting, die ook als bijlage 7 bij de plantoelichting van het bestemmingsplan is gevoegd, zijn de dieptematen ten opzichte van het maaiveld verwerkt. De dieptematen van de parkeerplaatsen zijn kleiner dan de dieptematen van het appartementengebouw en de gronden direct grenzend aan de parkeerplaatsen.
Naar het oordeel van de Afdeling volgt uit de tekening bij de verleende vergunning dat de parkeerplaatsen zich ten opzichte van het maaiveld op een lagere hoogte bevinden dan de omliggende gronden, en daarmee dat de parkeerplaatsen verdiept worden aangelegd, terwijl de aangrenzende gronden glooiend zijn. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat niet duidelijk is of en hoe de parkeerplaatsen landschappelijk worden ingepast. De Afdeling ziet in wat [appellant] heeft aangevoerd, ook geen aanleiding voor het oordeel dat de parkeerplaatsen niet voldoende verdiept worden aangelegd, omdat de hoogteverschillen ten opzichte van de omliggende gronden tientallen centimeters bedragen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie omgevingsvergunning activiteit bouwen
19. [appellant] heeft verder geen beroepsgronden naar voren gebracht die zien op de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van de appartementencomplexen. Wat [appellant] heeft aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat een van de in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo opgenomen weigeringsgronden zich voordoet. Wanneer zich geen van die weigeringsgronden voordoet, moet, zoals hiervoor onder 15 is overwogen, de omgevingsvergunning voor de bouw van het appartementencomplex worden verleend. De Afdeling ziet daarom geen reden om tot vernietiging van die omgevingsvergunning over te gaan.
Conclusie
20. Het beroep is ongegrond.
21. De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Arneri, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Arneri
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2025
1010