202400320/1/A2.
Datum uitspraak: 29 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank NoordHolland van 27 december 2023 in zaak nr. 22/4875 in het geding tussen:
[appellant]
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Toeslagen (lees: de Belastingdienst/Toeslagen; thans en hierna: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2021 heeft de Dienst Toeslagen geweigerd aan [appellant] een compensatie toe te kennen.
Bij besluit van 9 september 2021 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 december 2023 heeft de rechtbank het beroep van [appellant] ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen het besluit van 9 september 2021, het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen het niet tijdig verlenen van een ambtshalve tegemoetkoming op de voet van artikel 2.16 van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: de Wht) en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 21 juli 2025, waar [appellant], via een videoverbinding, en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft zich op 27 januari 2021 gemeld bij de Dienst Toeslagen voor een compensatie voor aanvragers van kinderopvangtoeslag. Hij heeft daarbij te kennen gegeven nooit kinderopvangtoeslag te hebben aangevraagd of ontvangen. Met het doen van de melding wil hij bereiken dat hij een excuusbrief van de Belastingdienst ontvangt, omdat hij stelt te zijn geraakt door de hardheid waarmee toepassing werd gegeven aan het wettelijk stelsel bij de uitvoering van toeslagen.
Hoger beroep
2.       De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om de staatssecretaris van Toeslagen en Douane en drie medewerkers van de Belastingdienst als getuige op te roepen en te horen afgewezen. Volgens de rechtbank kan het horen van deze personen redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van het voorliggende geschil, omdat het verzoek geen betrekking heeft op feiten die van belang zijn voor het onderhavige geschil of tot een ander oordeel in deze zaak kunnen leiden. In wat [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank het verzoek niet om deze reden heeft mogen afwijzen. Voor zover [appellant] het verzoek in hoger beroep heeft herhaald, ziet de Afdeling evenmin aanleiding daaraan gevolg te geven. Dat artikel 2.16 van de Wht inmiddels in werking is getreden, geeft geen aanleiding om de voornoemde personen als getuige op te roepen. Inspecteurs van de Belastingdienst kunnen niet verklaren over de mogelijke vooringenomen behandeling van [appellant] bij de uitvoering van de huurtoeslag, zorgtoeslag of het kindgebonden budget. Dat de hoogte van deze tegemoetkomingen afhankelijk is van het door de inspecteur van de Belastingdienst vastgestelde inkomensgegeven over het berekeningsjaar is daartoe niet van belang. Deze procedure leent zich evenmin voor het horen van de staatssecretaris over de e-mailberichten die [appellant] heeft ontvangen over de kindregelingen die onderdeel zijn van de hersteloperatie.
3.       [appellant] betoogt dat de Dienst Toeslagen het besluit van 9 september 2021 niet heeft mogen baseren op het advies van de bezwaarschriftenadviescommissie, omdat de leden van die commissie door de Dienst Toeslagen worden betaald en daarom niet onafhankelijk zijn.
3.1.    De voorzitter en de leden van de bezwaarschriftenadviescommissie zijn niet werkzaam onder de verantwoordelijkheid van de Dienst Toeslagen. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat bij de totstandkoming van het advies van de bezwaarschriftenadviescommissie vooringenomen is gehandeld. Wat [appellant] over de bezwaarschriftenadviescommissie heeft aangevoerd betekent dan ook niet dat de Dienst Toeslagen zich niet op dit advies heeft mogen baseren.
Het betoog faalt.
4.       [appellant] betoogt daarnaast dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog dat de Dienst Toeslagen, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, zijn persoonlijk dossier niet heeft verstrekt. Volgens [appellant] overtreedt de Dienst Toeslagen daarmee de Wet open overheid. De rechtbank had de Dienst Toeslagen daarom opdracht moeten geven om het persoonlijk dossier te verstrekken, aldus [appellant].
4.1.    Op het verzenden van de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter is niet de Wet open overheid van toepassing, zoals [appellant] aanvoert, maar artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 2 juli 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:2864), hoeft het persoonlijk dossier op grond van die bepaling niet als onderdeel van de op de zaak betrekking hebbende stukken in de procedure overgelegd te worden. Deze procedure leent zich niet voor een opdracht aan de Dienst Toeslagen om dat persoonlijk dossier te verstrekken. Hoewel de rechtbank ten onrechte niet op dit betoog is ingegaan, kan dit gelet op het vorenstaande niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. 5.       De gronden die [appellant] voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn ook bij de rechtbank naar voren gebracht. Die gronden geven evenmin aanleiding tot een ander oordeel dan de rechtbank. De Afdeling volgt het oordeel van de rechtbank en de onder 10 en 12 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat het doel van deze procedure, te weten het ontvangen van excuses van de Dienst Toeslagen, aan de orde kan komen bij de uitvoering van de compensatieregeling voor aanvragers van huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget.
Conclusie hoger beroep
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
7.       De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Verzoek om schadevergoeding
8.       [appellant] heeft de Afdeling verzocht om hem een schadevergoeding toe te kennen voor door de Dienst Toeslagen aan hem toegebrachte schade. Op grond van artikel V, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten is titel 8.4 van de Awb, dat handelt over schadevergoeding, niet van toepassing op besluiten of andere handelingen van de Dienst Toeslagen. Uit het tweede lid volgt dat in afwijking van artikel IV het recht zoals dat gold voor het tijdstip waarop deze wet in werking is getreden, van toepassing blijft op schade veroorzaakt door een besluit of andere handeling als bedoeld in het eerste lid. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] dan ook aldus dat hij de Afdeling verzoekt de Dienst Toeslagen op de voet van artikel 8:73 (oud) van de Awb te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden schade. De Afdeling zal dit verzoek afwijzen, alleen al omdat het hoger beroep ongegrond is.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II.       wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. M.C Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. De Groot
voorzitter
w.g. Komduur
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2025
809