202402718/1/A3.
Datum uitspraak: 29 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank ZeelandWestBrabant van 14 maart 2024 in zaak nr. 23/11600 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2023 heeft de korpschef een aanvraag van BIC Security B.V. te Breda om [appellant] beveiligingswerkzaamheden te mogen laten verrichten voor dat bedrijf afgewezen.
Bij besluit van 23 oktober 2023 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 maart 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 30 juli 2025, waar [appellant] via videoverbinding en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. L.W.H. van den Berg, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. De voor deze zaak van belang zijnde bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. Op 5 januari 2023 heeft BIC Security B.V. toestemming verzocht als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Wpbr).
De korpschef heeft de toestemming onthouden, omdat [appellant] volgens de korpschef niet beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is voor het te verrichten beveiligerswerk. Bij zijn beoordeling heeft de korpschef de b-grond uit paragraaf 3.3 van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Beleidsregels) toegepast. De korpschef heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat [appellant] op 26 november 2022 illegaal 111 kilo professioneel vuurwerk heeft ingevoerd. Daarnaast heeft de korpschef het afgeven van tegenstrijdige verklaringen en de houding en het gedrag van [appellant] tijdens en na zijn staandehouding en andere contacten met de politie meegewogen. Daarbij gaat het om uitingen van boosheid en frustratie die de korpschef als niet de-escalerend beschouwt. In bezwaar heeft de korpschef de onthouding van de toestemming gehandhaafd. [appellant] is het niet eens met de besluitvorming.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat er geen aanleiding was voor het oordeel dat de korpschef de vastgestelde overtreding niet zou kunnen kwalificeren als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Ook heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] geen onevenredig nadelige gevolgen ondervindt van het onthouden van toestemming. De korpschef heeft de toestemming terecht geweigerd, aldus de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de behandelend rechter van de rechtbank vooringenomen was. Hij voert hiertoe aan dat zijn advocaat niet in staat is gesteld om een pleidooi te houden en dat zijn advocaat voortdurend door de behandelend rechter werd onderbroken. De rechter was bevooroordeeld, omdat hij een oud-politiemedewerker is geweest. Hij had de zaak daarom niet mogen behandelen, aldus [appellant].
4.1. De Afdeling stelt voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:740. De Afdeling vindt hiervoor overigens een bevestiging in aanbeveling 15 van de Leidraad onpartijdigheid in de rechtspraak van de Raad voor de rechtspraak. Die aanbeveling houdt in dat een rechter ervoor zorgt geen zaken te behandelen waarbij hij uit hoofde van zijn vorige werkkring betrokken is geweest. [appellant] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de behandelend rechter bij zijn zaak betrokken is geweest. Over de stelling dat zijn advocaat niet in staat is gesteld om een pleidooi te houden merkt de Afdeling op dat uit de zittingsaantekeningen van de zitting van 8 februari 2024 blijkt dat de advocaat van [appellant] voldoende in de gelegenheid is gesteld om haar pleidooi te houden en te reageren op wat de vertegenwoordiger van de korpschef naar voren heeft gebracht. Ook [appellant] zelf is voldoende in de gelegenheid gesteld om een toelichting te geven. [appellant] heeft niet onderbouwd waarom sprake zou zijn van vooringenomenheid. Het betoog slaagt niet.
5. Ook betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het besluit niet onrechtmatig is. Hij voert hiertoe aan dat hij door het onthouden van toestemming in financiële problemen komt.
Ook voert hij aan dat de strafbeschikking voor het strafbare feit is ingetrokken. Het is daarnaast onduidelijk welke terugkijktermijn in acht wordt genomen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. Het feit dat hij nu een servicemedewerker is en ook samenwerkt met de politie, laat zien dat hij wel over de nodige betrouwbaarheid beschikt, aldus [appellant].
5.1. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd over de rechtmatigheid van het besluit zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 9 tot en met 9.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Daar voegt de Afdeling wat betreft de terugkijktermijn bij de b-grond nog het volgende aan toe. De terugkijktermijn bij een strafbeschikking is vier jaren. Op de zitting heeft de korpschef aangegeven dat hij niet inziet dat deze termijn door het intrekken van de strafbeschikking langer zou gaan gelden dan vier jaren, omdat het feit nu weer onder de b-grond valt in plaats van onder de a-grond van artikel 3.3 van de Beleidsregels. Ook voegt de Afdeling toe dat de nieuwe financiële omstandigheden die [appellant] aanvoert buiten de reikwijdte van dit geschil vallen, nu het besluit moet worden getoetst aan de hand van de omstandigheden die ten tijde van het besluit op bezwaar golden. Dit geldt ook voor wat betreft het goede functioneren van [appellant] in zijn huidige werk als servicemedewerker. Deze omstandigheden kunnen daarentegen wel worden meegewogen bij een nieuwe aanvraag en de daarbij bestaande mogelijkheid om de terugkijktermijn te verkorten. [appellant] kan op elk moment een nieuwe aanvraag bij de korpschef indienen.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Schipper-Spanninga, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Schipper-Spanninga
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2025
818-1166
BIJLAGE
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
1 […]
2 Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
3 […]
4 De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Indien de desbetreffende persoon een ambtenaar is als bedoeld in artikel 5, derde lid, wordt de toestemming slechts onthouden indien deze persoon niet beschikt over de benodigde bekwaamheid. Voor de tewerkstelling van de overige opsporingsambtenaren wordt de toestemming slechts verleend na het overleggen van de ontheffing, bedoeld in artikel 5, vierde lid, en indien de desbetreffende persoon beschikt over de benodigde bekwaamheid.
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
3.3. Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
Ad a. (veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken)
De persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd mag op het moment van de aanvraag niet:
1) binnen acht jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd of,
2) binnen vier jaar voorafgaande aan het moment van toetsing zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd
Verlenging terugkijktermijn
Wanneer de aanvrager gedurende de voor zijn aanvraag relevante terugkijktermijn enige tijd een vrijheidsstraf heeft ondergaan wordt de van toepassing zijnde terugkijktermijn (telkens) vermeerderd met de feitelijke duur van de vrijheidsbeneming. Dit totdat de termijn bestaat uit in totaal vier dan wel acht jaren, waarin geen sprake is geweest van een vrijheidsbenemende straf. De betrokkene heeft immers gedurende de duur van de vrijheidsbenemende straf niet kunnen laten zien dat hij geen (relevante) strafbare feiten meer zal plegen.
Transacties en strafbeschikkingen
Een transactie met het Openbaar Ministerie en een strafbeschikking, opgelegd door het Openbaar Ministerie of door een opsporingsambtenaar, worden gelijk gesteld met een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.
Hoger beroep
Om te bepalen of een relevant justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn valt wordt als uitgangspunt
genomen de datum van rechterlijke uitspraak in eerste aanleg.
Buitenlandse veroordelingen
Een veroordeling in het buitenland, wegens overtreding van een aldaar geldende strafbepaling, wordt gelijk gesteld met een veroordeling in Nederland voor zover het feit ook in Nederland strafbaar is gesteld.
Afwijking termijnen
De korpschef, de Commandant van de Koninklijke Marechaussee, of de Minister van Justitie en Veiligheid, in het geval van een leidinggevende of een organisatie of recherchebureau zonder vestiging in Nederland, kan van de hiervoor onder 1 en 2 bepaalde termijnen afwijken indien, gelet op de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de geringe kans op recidive en recente persoonlijke ontwikkelingen, toepassing daarvan een voor betrokkene onevenredig nadeel zou meebrengen ten opzichte van het daarmee te dienen belang.
Andere rechterlijke uitspraken dan veroordelingen
Met betrekking tot rechterlijke uitspraken die niet tot een veroordeling hebben geleid, kan gedacht worden aan zaken waarbij het tot een vrijspraak is gekomen wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Die situatie zal in het algemeen minder snel aanknopingspunten bieden om een toestemming te weigeren. Een vrijspraak wil echter niet zonder meer zeggen dat de verdachte het feit niet heeft gepleegd, maar dat de rechter niet voldoende bewezen acht dat de verdachte het feit gepleegd heeft. De korpschef kan in bepaalde gevallen ook na een vrijspraak nog altijd reden hebben om de persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd niet betrouwbaar te achten. In het algemeen is het wel zo dat een vrijspraak extra zware eisen zal stellen aan de motivering van de weigering van de toestemming.
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.
Ook sepots kunnen een rol spelen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid. Hierbij dient de aard van het sepot in ogenschouw te worden genomen. Een technisch sepot, bijvoorbeeld wegens onvoldoende bewijs, zal bij de beoordeling naar de betrouwbaarheid een minder grote rol spelen dan een sepotbeslissing die op beleidsmatige gronden is genomen. In het geval dat een sepot wordt meegenomen in de beoordeling, wordt voor wat betreft de terugkijktermijn als uitgangspunt genomen de datum waarop het Openbaar Ministerie de beslissing heeft genomen de zaak te seponeren.