ECLI:NL:RVS:2025:520

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
202203355/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.B. Blomberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake omgevingsvergunning voor milieuneutrale veranderingen aan een inrichting

Op 12 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 mei 2022. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 7 april 2020 door het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland is verleend aan [bedrijf] voor het milieuneutraal veranderen van haar inrichting aan de [locatie 1] in Zierikzee. [appellant], die woont op ongeveer 1,5 km afstand van de inrichting, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat hij meent dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar het optreden van laagfrequent geluid en dat er geen voorschriften zijn gesteld om dit geluid te beperken.

De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, omdat zij van oordeel was dat hij niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen belanghebbende is en dat hij hinder ondervindt van laagfrequent geluid afkomstig van de inrichting van [bedrijf]. De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting op 22 januari 2025, waar [appellant] en het college vertegenwoordigd door mr. A.J. Sol, D.H.B. Voorwerk en ing. F.P.J. van Giels, aanwezig waren.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de rechtbank gemotiveerd op de gronden van [appellant] is ingegaan en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusie dat [appellant] geen belanghebbende is. De Afdeling bevestigt dat het besluit van 7 april 2020 geen aanleiding geeft voor het doen van onderzoek naar de bron van het laagfrequent geluid, omdat er geen aanknopingspunten zijn dat de inrichting van [bedrijf] de oorzaak is van de hinder. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202203355/1/R4.
Datum uitspraak: 12 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna samen in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend in Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 6 mei 2022 in zaak nr. 20/8749 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland.
Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2020 heeft het college aan [bedrijf] een omgevingsvergunning verleend voor het milieuneutraal veranderen van haar inrichting aan de [locatie 1] in Zierikzee.
Bij besluit van 18 augustus 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr. 202105809/1/R4 op een zitting behandeld op 22 januari 2025, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Sol, D.H.B. Voorwerk en ing. F.P.J. van Giels, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
Overgangsbepaling inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 11 december 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [bedrijf] produceert ingrediënten voor brood- en banketbakkerijen in de inrichting aan de [locatie 1] in Zierikzee. De inrichting ligt op het gezoneerd industrieterrein "Zuidhoek". Bij het besluit van 7 april 2020 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het milieuneutraal veranderen van de inrichting. Deze omgevingsvergunning heeft betrekking op enkele veranderingen in en op het dak van de bestaande bedrijfsgebouwen.
[appellant] woont aan de [locatie 2] in Zierikzee, hemelsbreed op circa 1,5 km afstand van de inrichting van [bedrijf]. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 april 2020, omdat volgens hem onvoldoende onderzoek is gedaan naar het optreden van laagfrequent geluid vanwege de inrichting en ten onrechte geen voorschriften zijn gesteld ter beperking van laagfrequent geluid.
Bij het besluit van 18 augustus 2020 heeft het college het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij volgens het college geen belanghebbende is bij het besluit van 7 april 2020.
De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, omdat naar haar oordeel het college hem terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt.
Het hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat hij geen belanghebbende is bij het besluit van 7 april 2020. Volgens hem heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat hij er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat hij ter plaatse van zijn perceel feitelijke gevolgen van enige betekenis zal ondervinden van dat besluit. Hij stelt dat hij in zijn woning hinder ondervindt van laagfrequent geluid en gaat ervan uit dat dat geluid afkomstig is van het industrieterrein "Zuidhoek" en de daarop gelegen inrichting van [bedrijf]. Volgens hem blijkt uit een groot aantal door hem overgelegde stukken, waaronder een analyse van Peutz van 10 oktober 2017 van een meetverslag van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant van 7 oktober 2016, dat in zijn woning sprake is van geobjectiveerde hinder door laagfrequent geluid. Volgens hem is de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gegaan dat het college onderzoek had moeten doen naar de bron of bronnen daarvan en legt de rechtbank de verantwoordelijkheid voor het ontbreken van dat onderzoek ten onrechte bij hem.
3.1.    De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 2 tot en met 3.1 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
De Afdeling voegt daaraan nog toe dat [appellant] met deze procedure niet kan bereiken wat hij wil, namelijk dat onderzoek wordt gedaan naar de bron van het laagfrequent geluid waarvan hij in zijn woning hinder ondervindt. Het besluit van 7 april 2020 over de inrichting van [bedrijf], dat ten grondslag ligt aan deze procedure, geeft geen aanleiding voor het doen van dat onderzoek, omdat er geen aanknopingspunten zijn dat die inrichting de bron is.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kors
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025
687-1098