202402720/1/A3.
Datum uitspraak: 29 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2024 in zaak nr. 23/6422 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Rechtsbescherming (nu: de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid).
Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2023 heeft de minister de aanvraag van [appellant] voor een verklaring omtrent gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 13 oktober 2023 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 april 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 23 oktober 2025, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E. Spekreijse, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 24 maart 2023 heeft [appellant] een VOG aangevraagd, omdat hij een chauffeurspas bij [bedrijf] in [plaats] wil krijgen. [appellant] heeft deze pas nodig om als taxichauffeur te kunnen werken. De minister heeft de aanvraag beoordeeld met toepassing van het screeningsprofiel ‘Taxibranche; chauffeurskaart’. De minister heeft de aanvraag afgewezen. Hij heeft aan dat besluit vijf justitiële gegevens uit het strafblad van [appellant] ten grondslag gelegd die vallen binnen de terugkijktermijn van vijf jaar. Het gaat onder meer om poging tot diefstal, een rijontzegging en het overschrijden van de maximumsnelheid. Volgens de minister vormen deze strafbare feiten, indien herhaald, een belemmering voor een behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. Daarom is voldaan aan het objectieve criterium van de beleidsregels en kan de VOG worden geweigerd. Toetsing aan het subjectieve criterium van de beleidsregels geeft de minister geen aanleiding om toch een VOG af te geven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder weegt dan [appellant]’s belang bij de afgifte van de VOG. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de minister mocht concluderen dat de strafbare feiten niet passen bij de functie van taxichauffeur, omdat passagiers tijdens een rit in een tijdelijke afhankelijkheidspositie verkeren. De minister mocht in redelijkheid oordelen dat de gepleegde strafbare feiten op dat moment nog te recent waren om het belang van de risico’s voor de samenleving kleiner te achten dan het persoonlijk belang van [appellant], aldus de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
3. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.2 en 5.3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Schipper-Spanninga, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Schipper-Spanninga
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2025
802-1166