ECLI:NL:RVS:2025:5223

Raad van State

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
202307643/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel en regulier door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, die op 17 november 2023 een beroep van de betrokkene gegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder, bij besluiten van 27 december 2022 en 10 augustus 2023, de aanvraag van de betrokkene voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Tevens werd de betrokkene opgedragen Nederland binnen vier weken te verlaten. De rechtbank vernietigde deze besluiten en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak.

De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, terwijl de betrokkene, vertegenwoordigd door mr. Z.M. Alaca, ook incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. In het hoger beroep van de staatssecretaris werd gesteld dat de rechtbank ten onrechte de besluiten had vernietigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat het hoger beroep van de staatssecretaris niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden.

Het incidenteel hoger beroep van de betrokkene, waarin hij aanvoert dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar Afghanistan, werd eveneens ongegrond verklaard. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris de proceskosten voor het hoger beroep moet vergoeden. De beslissing werd uitgesproken op 30 oktober 2025.

Uitspraak

202307643/1/V2.
Datum uitspraak: 30 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1. de minister van Asiel en Migratie,
2. [betrokkene],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 17 november 2023 in zaak nr. NL22.25954 in het geding tussen:
[betrokkene]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 27 december 2022, aangevuld bij besluit van 10 augustus 2023, heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van betrokkene om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen. Ook heeft hij geweigerd betrokkene ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en hem opgedragen om Nederland binnen vier weken te verlaten.
Bij uitspraak van 17 november 2023 heeft de rechtbank het daartegen door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. Z.M. Alaca, advocaat in Breda, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een zienswijze naar voren gebracht.
Overwegingen
Het hoger beroep van de minister
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Het incidenteel hoger beroep van appellant
2.       In de uitspraak van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4648, onder 12 tot en met 12.2, heeft de Afdeling geoordeeld dat uit informatie uit openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen als zij vrijwillig terugkeren naar Afghanistan. Vreemdelingen die vrijwillig terugkeren naar Afghanistan na een verblijf in het Westen, zijn daarom niet aan te merken als groep die een reëel risico op ernstige schade loopt. Het betoog van appellant in zijn enige grief dat hij alleen al vanwege zijn verblijf in het Westen een reëel risico op ernstige schade loopt, faalt.
2.1.    Het incidenteel hoger beroep leidt ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
Conclusie
3.       Het hoger beroep van de minister en het incidenteel hoger beroep van betrokkene zijn ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister moet de proceskosten voor het hoger beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij betrokkene in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2025
363-1065