ECLI:NL:RVS:2025:523

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
202403624/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van der Zwaag
  • A.B. Blomberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling bestemmingsplan 't Hooge fase 2, Oldeberkoop' niet-ontvankelijk verklaard

Op 12 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 't Hooge fase 2, Oldeberkoop', vastgesteld door de raad van de gemeente Ooststellingwerf op 23 april 2024. Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 27 woningen mogelijk. Appellant, wonend in Oldeberkoop, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de Afdeling heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is.

De Afdeling heeft vastgesteld dat de appellant geen rechtstreeks belang heeft bij het besluit, aangezien zijn woning op een afstand van 221 meter van het plangebied ligt en hij geen zicht heeft op het plangebied. De Afdeling heeft ook overwogen dat de appellant geen tijdige zienswijze heeft ingediend over het ontwerpplan, dat van 22 november 2023 tot en met 2 januari 2024 ter inzage heeft gelegen. Hierdoor is de mogelijkheid om beroep in te stellen niet van toepassing, omdat de appellant niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.

De conclusie van de Afdeling is dat het beroep van de appellanten niet-ontvankelijk is verklaard, en de raad van de gemeente hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.

Uitspraak

202403624/1/R3.
Datum uitspraak: 12 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend in Oldeberkoop, gemeente Ooststellingwerf,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Ooststellingwerf,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "’t Hooge fase 2, Oldeberkoop" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend, waaronder een pleitnota van 17 januari 2025.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 4 februari 2025, waar de raad, vertegenwoordigd door M.J. van der Zwaag, bijgestaan door mr. G.J. Tingen en mr. M.J.F. Nuijens, advocaten te Groningen, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       In deze procedure is alleen het besluit van de raad van 23 april 2024, waarbij het bestemmingsplan "’t Hooge fase 2, Oldeberkoop" is vastgesteld, aan de orde. Dit plan maakt de bouw van 27 woningen mogelijk. [appellant] is het niet met het plan eens, maar brengt ook veel punten naar voren die niet over dit plan gaan. De punten die niet over dit plan gaan, bespreekt de Afdeling niet.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 22 november 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Dat betekent dat niet wordt getoetst aan de bepalingen van de Omgevingswet, waar [appellant] in zijn beroepschrift en zijn nadere stukken naar verwijst.
Ontvankelijkheid
3.       In artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, staat dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4.       Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271) is het uitgangspunt dat degene die feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft een betrokkene geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van een betrokkene zijn, kijkt de Afdeling naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat. De Afdeling bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
5.       [appellant] woont aan de [locatie] in Oldeberkoop. De Afdeling stelt vast dat de woning van [appellant] niet naast en op enige afstand, te weten 221 m van het plangebied, staat. [appellant] heeft ook geen zicht op het plangebied. Tussen zijn woning en het plangebied staan diverse gebouwen en bomen. Er zijn ook geen andere factoren gebleken op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat zich voor [appellant] gevolgen van enige betekenis voordoen ten gevolge van het plan.
[appellant] heeft daarom geen rechtstreeks bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan betrokken belang.
6.       Dat betekent niet dat het beroep van [appellant] al daarom niet-ontvankelijk is.
Zoals de Afdeling in de uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953 heeft overwogen kan aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, maar die over het ontwerpbesluit wel een zienswijze naar voren heeft gebracht, in beroep niet worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is. Indien geen zienswijzen zijn ingediend, en het niet indienen daarvan niet verschoonbaar is, kan alleen beroep worden ingesteld door een belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid.
7.       Op grond van artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro is afdeling 3.4 van de Awb op deze procedure van toepassing, met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerpplan naar voren kunnen worden gebracht. Op grond van de in afdeling 3.4 van de Awb opgenomen artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
8.       Het ontwerpplan heeft van 22 november 2023 tot en met 2 januari 2024 voor een ieder ter inzage gelegen. De raad heeft dus overeenkomstig artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wro aan een ieder de mogelijkheid geboden om over het ontwerpbestemmingsplan zienswijzen bij de raad naar voren te brengen.
[appellant] heeft bij de raad een zienswijze naar voren gebracht, maar toen was de termijn dat het ontwerpplan ter inzage heeft gelegen al verstreken. Dat betekent dat [appellant] niet tijdig een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht.
9.       [appellant] betoogt dat hem niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze heeft ingediend. Hij voert daarvoor aan dat wat betreft de goot- en bouwhoogte van woningen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan een wijziging in het vastgestelde plan is opgenomen. Zijn beroepsgronden zijn ook daartegen gericht. Hij vindt de in het vastgestelde plan opgenomen goot- en bouwhoogte van 3,5 m onderscheidenlijk 9,5 m te hoog. De hoogte zou voor de vrijstaande woningen in het plan moeten worden beperkt tot 3,5 m onderscheidenlijk 5,5 m.
10.     De Afdeling stelt vast dat het juist is dat het vastgestelde bestemmingsplan ten opzichte van het ter inzage gelegde ontwerpplan is gewijzigd wat betreft de goot- en bouwhoogte van de vrijstaande woning die ten oosten van de Oosterwoldseweg 70, in het noorden van het plangebied, kan worden gebouwd. Voor deze woning was in het ontwerpplan geen maatvoering op de verbeelding aangegeven. Dat betekent dat het ontwerpplan geen beperkingen stelde aan de goot- en bouwhoogte van de woning. Voor de andere vrijstaande woningen in het plangebied in het ontwerpplan was echter al wel voorzien in een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 m onderscheidenlijk 9,5 m.
Onder deze omstandigheden is er geen grond voor het oordeel dat [appellant] niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, met betogen over de goot- en bouwhoogte voor vrijstaande woningen.
Conclusie
11.     De conclusie is dat het beroep niet-ontvankelijk is. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Duursma
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025
378