ECLI:NL:RVS:2025:5237

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
202504581/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van invorderingsbesluit dwangsommen in bestuursrechtelijke procedure

Op 31 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, wonend in Franeker, het college van burgemeester en wethouders van Waadhoeke hebben verzocht om schorsing van een invorderingsbesluit. Dit besluit, genomen op 7 december 2023, verplichtte verzoekers om twee overtredingen op hun perceel te beëindigen, met een bijbehorende dwangsom. De overtredingen betroffen bouwen in afwijking van een verleende omgevingsvergunning en een rookgasafvoer in strijd met het Bouwbesluit 2012. Verzoekers voerden aan dat de invordering van de dwangsommen onevenredig was, omdat de last onder dwangsom nog in procedure was en de financiële stabiliteit van verzoekers ernstig bedreigd werd.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om schorsing afgewezen. Hij oordeelde dat de invordering van de dwangsommen in beginsel niet afhankelijk is van de financiële situatie van de overtreder, tenzij deze kan aantonen dat betaling leidt tot faillissement. Verzoekers hebben niet voldoende bewijs geleverd dat zij de dwangsommen niet kunnen betalen zonder in financiële problemen te komen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de invordering van verbeurde dwangsommen noodzakelijk is voor een adequate handhaving van de wet.

De uitspraak van de voorzieningenrechter is voorlopig en niet bindend voor de bodemprocedure. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat verzoekers in de procedure tegen de invorderingsbeschikking in beginsel geen gronden kunnen aanvoeren die gericht zijn tegen de last onder dwangsom. De beslissing van de voorzieningenrechter houdt in dat verzoekers de dwangsommen moeten betalen, maar dat het college hen de mogelijkheid biedt om dit in termijnen te doen.

Uitspraak

202504581/2/R3.
Datum uitspraak: 31 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend in Franeker, gemeente Waadhoeke,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 18 juli 2025 in zaak nr. 24/2568 in het geding tussen:
[verzoekers]
en
het college van burgemeester en wethouders van Waadhoeke.
Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2023 heeft het college [verzoekers] gelast om twee overtredingen op hun perceel [locatie] in Franeker te beëindigen en daaraan een dwangsom verbonden. Het gaat om bouwen in afwijking van een verleende omgevingsvergunning en een rookgasafvoer in strijd met het Bouwbesluit 2012.
Bij besluit van 25 april 2024 heeft het college het door [verzoekers] daartegen gemaakt bezwaar ongegrond verklaard. Wel heeft het college de last voor de rookgasafvoer aangepast.
Bij uitspraak van 18 juli 2025 heeft de rechtbank het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 25 augustus 2025 heeft het college € 25.201,92 aan verbeurde dwangsommen inclusief wettelijke rente ingevorderd.
[verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op een zitting van 23 oktober 2025, waar [verzoekers], en het college, vertegenwoordigd door mr. H. Kempenaar en mr. L.M. Blankestijn, advocaat in Leeuwarden, zijn verschenen. Ook is op de zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. D. Quakernaat, rechtsbijstandverlener in Leusden, als partij gehoord.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter is een voorlopig oordeel en niet bindend in de bodemprocedure.
2.       Met het invorderingsbesluit heeft het college dwangsommen ingevorderd die, volgens het college, zijn verbeurd door overtreding van de last onder dwangsom. Gelet op artikel 5:39 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het hoger beroep van [verzoekers] ook betrekking op dit invorderingsbesluit.
3.       [verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht het invorderingsbesluit te schorsen, zodat zij de dwangsommen niet hoeven te betalen in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure over de last onder dwangsom.
[verzoekers] voeren in hun verzoekschrift aan dat invordering onevenredig is omdat de last onder dwangsom nog in procedure is bij de Afdeling, dat invordering hun financiële stabiliteit ernstig bedreigt en dat de opgelegde boete onevenredig hoog is ten opzichte van de overtreding.
4.       Bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom moet aan het belang van die invordering veel gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van de oplegging van een last onder dwangsom. Ook de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Awb (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115) gaat hiervan uit. Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dat verbeurde dwangsommen dus worden ingevorderd. Alleen in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
5.       Het verzoek wordt afgewezen. In wat [verzoekers] hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het invorderingsbesluit te schorsen. Hieronder staan de overwegingen van de voorzieningenrechter.
6.       De omstandigheid dat de Afdeling nog niet als hogerberoepsrechter over de last onder dwangsom heeft geoordeeld, levert geen belang op bij de verzochte schorsing van het invorderingsbesluit. Als namelijk in de bodemprocedure wordt geoordeeld dat het besluit tot oplegging van die last onder dwangsom moet worden vernietigd, zal ook het besluit tot invordering van de dwangsommen die zijn verbeurd door overtreding van die last, worden vernietigd. Als [verzoekers] de dwangsommen dan al hebben betaald, zal de gemeente dat moeten terugbetalen.
7.       Het college hoeft bij invordering van de verbeurde dwangsommen in beginsel geen rekening te houden met de financiële draagkracht van de overtreder. De draagkracht van de overtreder kan namelijk in de regel pas in de executiefase ten volle worden gewogen. Als hierover een geschil ontstaat, is de rechter die belast is met de beslechting daarvan bij uitstek in de positie hierover een oordeel te geven. Voor een uitzondering op dit beginsel bestaat alleen aanleiding als evident is dat de overtreder gezien zijn financiële draagkracht niet in staat zal zijn de verbeurde dwangsommen (volledig) te betalen. De overtreder moet aannemelijk maken dat dit het geval is. Hij moet daarvoor informatie verstrekken waaruit blijkt dat een betrouwbaar en volledig inzicht wordt verkregen in zijn financiële situatie en de gevolgen die het betalen van de verbeurde dwangsommen zou hebben.
[verzoekers] hebben niet met stukken onderbouwd dat zij de dwangsommen door hun financiële draagkracht onmogelijk kunnen betalen, zodat dat zou leiden tot hun faillissement. Op de zitting is de financiële situatie van [verzoekers] besproken. Zij hebben toegelicht dat zij door medische omstandigheden de huisvesting van hun zoon moeten betalen. Er is besproken wat het besteedbaar inkomen van [verzoekers] is na betaling van alle vaste lasten, inclusief de huisvesting voor hun zoon. Uit de besproken cijfers, volgt wel dat de betaling hen fors zal raken in hun financiële situatie, maar komt tegelijkertijd niet naar voren dat de invordering van de verbeurde dwangsommen zal leiden tot faillissement. Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat het college heeft verklaard dat de dwangsom in tien termijnen betaald mag worden.
8.       Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat [verzoekers] in de procedure tegen de invorderingsbeschikking in beginsel geen gronden met succes kunnen aanvoeren die gericht zijn tegen de last onder dwangsom. Dat zij aanvoeren dat de dwangsommen onredelijk hoog zijn, is daarom ook geen reden voor schorsing.
Conclusie
9.       Gelet op wat hiervoor is overwogen, wordt het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Schadd, griffier.
w.g. Verburg
voorzieningenrechter
w.g. Schadd
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2025
1076