ECLI:NL:RVS:2025:527

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
202403891/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.M. Kaajan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van belanghebbende bij omgevingsvergunning voor zonnepark in Uitgeest

Op 12 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 21 mei 2024 geoordeeld dat [appellant] geen belanghebbende was bij de omgevingsvergunning die op 24 februari 2023 was verleend aan Energiepark Uitgeest B.V. voor de realisatie van een zonnepark aan de Koogdijk in Uitgeest. De omgevingsvergunning had een instandhoudingstermijn van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2049. [appellant] had voorafgaand aan de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbesluit een schriftelijke reactie ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet tijdig een zienswijze had ingediend en dat hem redelijkerwijs kon worden verweten dat hij dit niet had gedaan.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat hij als belanghebbende moest worden aangemerkt, omdat hij vreesde dat het nieuwe zonnepark negatieve gevolgen zou hebben voor zijn zonnepanelen. De Afdeling oordeelde echter dat [appellant] geen feitelijke gevolgen van het zonnepark te verwachten had, aangezien hij op een afstand van ongeveer 1.700 meter van het zonnepark woont en geen zicht heeft op het project. Bovendien werd toegelicht dat het zonnepark op een apart netvlak zou worden aangesloten, waardoor de exploitatie van het zonnepark geen invloed zou hebben op de teruglevering van stroom door de zonnepanelen van [appellant].

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat [appellant] niet als belanghebbende kon worden aangemerkt en dat zijn beroep terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd en het college hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202403891/1/R1.
Datum uitspraak: 12 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Uitgeest,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 21 mei 2024 in zaak nr. 23/2534 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest.
Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2023 heeft het college aan Energiepark Uitgeest B.V. (hierna: Energiepark) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een zonnepark met een instandhoudingstermijn vanaf 1 januari 2024 tot en met 31 december 2049 aan de Koogdijk nabij nummer 1 in Uitgeest.
Bij uitspraak van 21 mei 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college en Energiepark hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en Energiepark hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 29 januari 2025, waar [appellant], via een videoverbinding bijgestaan door mr. K. van Driel, rechtsbijstandverlener in Heemskerk, en het college, vertegenwoordigd door M. Knol, zijn verschenen. Verder is op de zitting Energiepark, vertegenwoordigd door mr. S. Smit, advocaat in Alkmaar, en [gemachtigde A] en [gemachtigde B], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).
De aanvraag is ingediend op 9 maart 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Energiepark heeft een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een zonnepark van ongeveer 10 hectare, genaamd Winterzon, aan de Koogdijk nabij nummer 1 in Uitgeest. De aanvraag ziet op de activiteiten bouwen van een bouwwerk en gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo.
Ter plaatse van het zonnepark geldt het bestemmingsplan "Buitengebied". De gronden hebben de bestemming "Agrarisch met waarden - Open weidegebied" en de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 3", "Waarde - Archeologie 6" en "Waarde - Landschap".
Op 27 februari 2023 heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3° van de Wabo, de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied" verleend.
Het besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Op 21 december 2022 heeft het college het ontwerpbesluit bekendgemaakt in het Gemeenteblad en het ontwerpbesluit heeft vanaf 22 december 2022 tot en met 1 februari 2023 ter inzage gelegen.
[appellant] woont aan de [locatie] in Uitgeest. Hij heeft op 14 april 2022, en dus voorafgaand aan de termijn gedurende welke het ontwerpbesluit ter inzage heeft gelegen, een schriftelijke reactie op de vergunningaanvraag naar voren gebracht.
[appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] geen belanghebbende is bij de omgevingsvergunning en dat hem redelijkerwijs kan worden verweten dat hij niet binnen de daarvoor gestelde termijn een zienswijze heeft ingediend.
Het hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij voert aan dat hij als belanghebbende bij de omgevingsvergunning kan worden aangemerkt. Volgens [appellant] zal het stroomnet overbelast raken door het nieuwe zonnepark, waardoor de zonnepanelen op zijn woning automatisch worden uitgeschakeld en geen stroom zullen opwekken.
Verder heeft de rechtbank volgens [appellant] miskend dat hem niet kan worden verweten dat hij niet binnen de daarvoor gestelde termijn een zienswijze heeft ingediend. Volgens [appellant] kon hij er redelijkerwijs van uitgaan dat hij tijdig een zienswijze had ingediend en dat hij bericht zou krijgen als dat niet goed was gegaan. [appellant] is er door het college niet op gewezen dat hij alleen tijdens de periode van terinzagelegging een zienswijze kon indienen. Dit blijkt volgens [appellant] ook niet uit de publicatie van het ontwerpbesluit. Volgens [appellant] blijkt uit een verklaring van een wethouder dat hij de reactie van [appellant] wel heeft ontvangen, en dat deze bewust niet bij de besluitvorming is betrokken.
Tot slot stelt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 18 maart 2024 over de vordering van Energiepark om het beroep van [appellant] bij de bestuursrechter te doen intrekken, niet bij de uitspraak heeft betrokken.
3.1.    Artikel 8:1 van de Awb luidt:
"Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."
Artikel 1:2, eerste lid, luidt:
"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
3.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellant] geen belanghebbende bij de omgevingsvergunning is. [appellant] woont op een afstand van ongeveer 1.700 m van het te realiseren zonnepark en heeft daarop geen zicht. Er zijn dan ook geen feitelijke gevolgen van het zonnepark te verwachten voor de woonsituatie van [appellant]. De Afdeling overweegt verder dat ook geen gevolgen voor de zonnepanelen van [appellant] zijn te verwachten. Energiepark heeft op de zitting toegelicht dat het zonnepark wordt aangesloten op een apart technisch netvlak van de netbeheerder zodat de exploitatie van het zonnepark de teruglevering via de zonnepanelen van [appellant] niet beïnvloedt. Daarnaast krijgt het zonnepark een voorziening, genaamd "Real Time Interface", waarbij de netbeheerder het zonnepark bij overbelasting van het net kan afschakelen. De Afdeling ziet geen reden om aan deze toelichting te twijfelen.
3.3.    De Afdeling overweegt onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7 en haar uitspraken van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.6, en 6 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1008, onder 3.2, dat een rechtzoekende niet kan worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is, als hij binnen de daarvoor gestelde termijn een zienswijze naar voren heeft gebracht, of als het hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij dit niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft gedaan.
3.4.    De rechtbank heeft in overweging 4.4 van de aangevallen uitspraak gemotiveerd uiteengezet waarom zij van oordeel is dat [appellant] redelijkerwijs kan worden verweten dat hij niet binnen de daarvoor gestelde termijn een zienswijze heeft ingediend. De Afdeling ziet in wat [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De Afdeling verwijst daar kortheidshalve naar. Zij voegt daaraan nog toe dat de bestuursrechter niet gebonden is aan het oordeel van de civiele rechter, nog daargelaten dat in het door [appellant] bedoelde vonnis van 18 maart 2024, voor zover hier van belang, alleen is geoordeeld dat het beroep van [appellant] bij de bestuursrechter niet onmiskenbaar kansloos is. De rechtbank heeft het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M.M. Kaajan, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Kaajan
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025
195-1093