202404175/1/A2.
Datum uitspraak: 31 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 oktober 2023 in zaak nr. 23/439 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Openbare zitting gehouden op 31 oktober 2025 om 10:45 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer;
griffier: mr. A.J.Q. Oskam.
Verschenen:
[appellant], bijgestaan door mr. J. Ruijs, advocaat in Amsterdam.
=================================
Bij besluit van 14 juli 2022 heeft Zuidweg & Partners namens het college de aan [appellant] verleende schuldhulp beëindigd.
Bij besluit van 13 januari 2023 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 24 oktober 2023 van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft hierin het beroep van [appellant] tegen het besluit van 13 januari 2023 ongegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard om van het verzoek om schadevergoeding kennis te nemen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank van 24 oktober 2023 in zaak nr. 23/439, voor zover de rechtbank zich daarin onbevoegd heeft verklaard om van het verzoek om schadevergoeding kennis te nemen;
III. bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;
IV. wijst het bij de rechtbank ingediende verzoek om schadevergoeding af;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand;
Motivering
1. Zuidweg en Partners (hierna: Zuidweg) heeft namens het college de schuldhulpverlening aan [appellant] beëindigd, omdat hij niet de gevraagde stukken heeft aangeleverd. Op 20 mei 2022 heeft Zuidweg in een e-mail aan [appellant] de mogelijkheden voor het voortzetten van het schuldhulptraject opgesomd. Hierop heeft [appellant] niet gereageerd. Hierna heeft Zuidweg [appellant] diverse keren expliciet in de gelegenheid gesteld om alsnog te reageren. Ook hierop heeft [appellant] niet gereageerd.
2. Het college heeft bij besluit van 13 januari 2023 het hiertegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. [appellant] heeft voldoende gelegenheid gekregen om de voorwaarden van het schuldhulptraject na te komen, aldus het college.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat Zuidweg het schuldhulptraject van [appellant] mocht beëindigen, omdat hij niet aan zijn inlichtingen- en medewerkingsplicht heeft voldaan. Dat [appellant] eerder contact had met Buurtcampus Zuidoost (hierna: het buurtteam) en stelt daar de gevraagde stukken te hebben aangeleverd, betekent niet dat hij aan het verzoek van Zuidweg heeft voldaan. Alle correspondentie over de schuldhulpverlening is door Zuidweg gedaan en niet door het buurtteam.
4. [appellant] betoogt dat hij wel aan de inlichtingen- en medewerkingsplicht heeft voldaan. Hij heeft de stukken wel aangeleverd, maar blijkbaar niet volgens het traject dat Zuidweg en het college voor ogen hadden. Er is miscommunicatie tussen de verschillende onderdelen binnen de gemeente Amsterdam.
5. De Afdeling volgt het oordeel van de rechtbank dat [appellant] niet aan de inlichtingen- en medewerkingsplicht heeft voldaan. De gedingstukken geven geen aanleiding om het betoog van [appellant] te volgen.
6. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om van het verzoek om schadevergoeding kennis te nemen. De Afdeling volgt dit betoog, omdat het besluit tot beëindiging van de schuldhulpverlening bij de rechtbank ter beoordeling voorlag. De rechtbank was daarom op grond van artikel 8:91, eerste lid, van de Awb bevoegd om van dit verzoek kennis te nemen.
7. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling zal de uitspraak van de rechtbank vernietigen, voor zover de rechtbank zich daarin onbevoegd heeft verklaard om van het verzoek om schadevergoeding kennis te nemen. De Afdeling zal de uitspraak voor het overige bevestigen.
8. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het verzoek om schadevergoeding alsnog afwijzen. Omdat de Afdeling met de rechtbank van oordeel is dat het besluit tot beëindiging van de schuldhulpverlening rechtmatig is, is er geen grond voor schadevergoeding vanwege een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
9. Het college moet de proceskosten vergoeden.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Oskam
griffier
1067