ECLI:NL:RVS:2025:5320

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
202407442/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek tot verlening van het Nederlanderschap op basis van identiteit en nationaliteit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek om het Nederlanderschap te verlenen ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 25 april 2023 het verzoek afgewezen, omdat hij twijfelde aan de identiteit en nationaliteit van [appellant]. De rechtbank oordeelde dat de contra-expertise van Sprakab onvoldoende was om te twijfelen aan de conclusies van TOELT, die stelde dat [appellant] waarschijnlijk niet uit Mauritanië afkomstig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 augustus 2025 behandeld. De Afdeling oordeelde dat het rapport van TOELT niet inzichtelijk was en dat de staatssecretaris zijn twijfels over de identiteit en nationaliteit van [appellant] niet kon baseren op het rapport taalanalyse. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris, en oordeelde dat [appellant] voldoende concrete aanknopingspunten had aangedragen om de twijfels over zijn identiteit en nationaliteit weg te nemen. De staatssecretaris moet nu een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

202407442/1/V6.
Datum uitspraak: 5 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2024 in zaak nr. 24/960 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2023 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.
Bij besluit van 23 november 2023 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 oktober 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 7 augustus 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. T. Sleeman, advocaat in Rotterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. Laros, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] stelt afkomstig te zijn uit Mauritanië en geboren te zijn op [geboortedatum] 1984 in Kadi-el-Abou in Mauritanië. Met ingang van 15 juni 2008 is hij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning op grond van de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, omdat hij twijfelt aan de identiteit en nationaliteit van [appellant]. De staatssecretaris heeft zich daarbij gebaseerd op het vreemdelingenrechtelijke dossier van [appellant], waaruit volgt dat het asielrelaas van [appellant] over zijn nationaliteit in een eerdere door hem gevoerde asielprocedure ongeloofwaardig is geacht. De staatssecretaris stelt daarnaast dat [appellant] op 28 april 2006 in het kader van een uitzettingsprocedure in persoon is gepresenteerd aan de Mauritaanse autoriteiten. De Mauritaanse autoriteiten hebben hem toen geen laissez-passer verstrekt, omdat er onvoldoende aanknopingspunten waren om de gestelde Mauritaanse nationaliteit vast te stellen. De staatssecretaris wijst verder op een rapport taalanalyse van 19 juni 2006 (hierna: het rapport taalanalyse), opgesteld door het Bureau Land en Taal (thans: Team Onderzoek en Expertise Land en Taal; hierna: TOELT). In het rapport taalanalyse heeft TOELT geconcludeerd dat [appellant] waarschijnlijk te herleiden is tot de spraak- en cultuurgemeenschap van Guinee en eenduidig niet herleidbaar is tot de spraakgemeenschap binnen Mauritanië. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] met de door hem overgelegde contra-expertise van het Zweedse taalanalysebureau Skandinavisk Språkanalys AB (hierna: Sprakab) van 22 juli 2023 en de overige stukken de gerezen twijfels niet heeft weggenomen.
Uitspraak rechtbank
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de door [appellant] overgelegde contra-expertise van Sprakab onvoldoende is om te twijfelen aan de door TOELT getrokken conclusies over zijn herkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel TOELT als Sprakab van mening zijn dat [appellant] een vorm van Pular op moedertaalniveau beheerst en dat hij het Toucouleur dialect spreekt (hierna: het Toucouleur-Pular). Omdat [appellant] geen kennis heeft van het Hassaniya-Arabisch en daarnaast Franse leenwoorden gebruikt, is hij volgens TOELT eenduidig niet herleidbaar tot Mauritanië. Sprakab is hier in de contra-expertise niet op ingegaan, terwijl dit volgens de rechtbank wel verwacht had mogen worden. De rechtbank vindt dat daarom niet inzichtelijk is waarom Sprakab met een hoge mate van zekerheid heeft geconcludeerd dat de taalkundige achtergrond van [appellant] te herleiden is tot Mauritanië.
2.1.    De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de door [appellant] overgelegde verklaringen van A.A. Sow, een beëdigd tolk en vertaler, en [voorzitter] van stichting Jokker Endam, niet als deskundigenrapporten gelden en daarom geen afbreuk doen aan het rapport taalanalyse. Volgens de rechtbank kan uit het vooronderzoek van de Unit Facilitering Terugkeer van de IND van 2 augustus 2006, waaruit volgt dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om [appellant] te presenteren bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Guinee en waarin werd geadviseerd om een nieuwe taalanalyse uit te voeren, evenmin worden afgeleid dat [appellant] afkomstig is uit Mauritanië. Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris mogen afgaan op het rapport taalanalyse en heeft hij zich op grond daarvan terecht op het standpunt gesteld dat er reden is tot twijfel aan de identiteit en nationaliteit van [appellant]. De rechtbank heeft daarom geen aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het rapport taalanalyse?
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij met de contra-expertise van Sprakab onvoldoende twijfel heeft gezaaid over de conclusies van TOELT. Volgens [appellant] heeft de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, die verklaren waarom hij geen kennis kan hebben van het Hassaniya-Arabisch. Hij stelt dat hij als weeskind is opgegroeid en niet naar school ging. Bovendien komt hij uit de regio Brakna, waarin het Hassaniya-Arabisch niet of nauwelijks wordt gesproken. Volgens [appellant] gebruikt hij Franse leenwoorden, omdat Mauritanië een Franse kolonie was en de inheemse talen hierdoor zijn beïnvloed. [appellant] is het niet eens met de overweging van de rechtbank dat Sprakab in de contra-expertise had moeten ingaan op de punten en de bevindingen van TOELT hierover. Volgens [appellant] heeft Sprakab ondubbelzinnig geconcludeerd dat hij waarschijnlijk Fulaar is en behoorde tot de Pulaarse taalgemeenschap van Mauritanië. [appellant] heeft op de zitting bij de Afdeling ook nog aangevoerd dat het rapport taalanalyse een contextuele analyse betreft, terwijl Sprakab een linguïstische vergelijkende analyse heeft verricht tussen Guinee en Mauritanië.
[appellant] betoogt verder dat de rechtbank onvoldoende betekenis heeft toegekend aan de door hem overgelegde verklaringen van Sow en [voorzitter] Dit geldt volgens hem ook voor het vooronderzoek van de unit Facilitering en Terugkeer van 2 augustus 2006. De unit adviseerde om een nieuwe taalanalyse te laten verrichten. Volgens hem had de rechtbank deze verklaringen in samenhang moeten bezien met de contra-expertise van Sprakab.
Toetsingskader
3.1.    Een advies van TOELT is een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. De staatssecretaris mag op het advies van TOELT afgaan, nadat hij is nagegaan of het advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 29 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4302, onder 4.1.
Uit deze uitspraak volgt ook dat de staatssecretaris niet zonder nadere motivering op het advies mag afgaan, als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. Zo nodig vraagt de staatssecretaris TOELT een reactie op wat over het advies is aangevoerd.
Rapport taalanalyse en contra-expertise Sprakab
3.2.    In het rapport taalanalyse stelt TOELT dat [appellant] eenduidig niet herleidbaar is tot de spraakgemeenschap binnen Mauritanië en waarschijnlijk te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Guinee. Hij spreekt namelijk Pular met een tongval die hem mogelijk in Guinee plaatst. Daar komt bij dat [appellant] geen enkele kennis heeft van het Hassaniya-Arabisch, de gangbare taal in Mauritanië. Op grond van het Pular van [appellant] acht TOELT het aannemelijk dat hij een Toucouleur-Fula uit Guinee is. De taalanalyse is verricht door een taalanalist, afkomstig uit Sierra Leone, wiens moedertaal Fula is. Daarnaast beheerst hij het Krio en Engels.
3.3.    In de door [appellant] overgelegde contra-expertise van Sprakab van 22 juli 2023, opgesteld in lijn met een suggestie van TOELT in zijn reactie van 24 april 2023, wordt daarentegen gesteld dat er een hoge mate van zekerheid is dat de taalkundige achtergrond van [appellant] te herleiden is tot Mauritanië. Sprakab heeft geconcludeerd dat [appellant] op moedertaalniveau het Toucouleur-Pular spreekt. Dit is volgens Sprakab een taal die doorgaans in Mauritanië wordt gesproken. De taalanalyse is verricht door een taalanalist die afkomstig is uit Gambia en taalanalyses verricht voor het Soninké/Sarakolé, Mandinka, Wólof, Fula en Engels.
3.4.    TOELT heeft op 9 oktober 2023 gereageerd op de contra-expertise en te kennen gegeven hierin geen aanleiding te zien voor een andere conclusie. TOELT heeft erop gewezen dat de meerderheid van de sprekers van het Toucouleur-Pular in Noord-Senegal woont. In Mauritanië betreft dit slechts een kleine minderheid (6,5% van de bevolking), terwijl er ook in Guinee sprekers zijn. Zelfs als [appellant] een beheersing op moedertaalniveau zou hebben van het Toucouleur-Pular, dan is de kans volgens TOELT statistisch gezien groter dat hij uit Senegal of Guinee komt. Daar komt bij dat het Toucouleur-Pular vooral wordt gesproken in het grensgebied van Noord-Senegal en Zuid-Mauritanië, waardoor eenduidige herleiding op voorhand onmogelijk is. TOELT wijst er verder op dat 93% van de Mauritaanse bevolking het Hassaniya-Arabisch als eerste of tweede taal spreekt. Om die reden mag volgens TOELT redelijkerwijs van [appellant] worden verwacht dat hij een actieve beheersing heeft van deze taal. Dat is niet het geval. Ook heeft TOELT opgemerkt dat de taalanalist van Sprakab het ontbreken van kennis van het Hassaniya-Arabisch en het gebruik van Franse leenwoorden door [appellant] niet kenbaar heeft meegewogen in de contra-expertise.
3.5.    [appellant] heeft op 24 oktober 2023 gereageerd op het weerwoord van TOELT en daartegen ingebracht dat TOELT geen rekening heeft gehouden met de regionale verdeling van het Hassaniya-Arabisch. Volgens [appellant] is hij afkomstig uit de regio Brakna in Zuid-Mauritanië, dichtbij de grens van Senegal, en dat is nu juist een regio waarin het Hassaniya-Arabisch niet of minder wordt gesproken. Hierdoor is redelijkerwijs te verwachten dat hij geen Hassaniya-Arabisch spreekt. Over het gebruik van Franse leenwoorden heeft hij opgemerkt dat Mauritanië tussen 1903 en 1960 onder Frans koloniaal bewind stond, zodat het vanuit linguïstisch-historisch perspectief zeer waarschijnlijk is dat de in de praktijk gesproken inheemse talen, zoals het Toucouleur-Pular, beïnvloed zijn geraakt door Franse leenwoorden. Volgens [appellant] heeft TOELT hier ten onrechte geen rekening mee gehouden, zodat de conclusie dat hij eenduidig niet te herleiden is tot Mauritanië geen stand kan houden.
3.6.    TOELT heeft op 21 november 2023 gereageerd op het commentaar van [appellant] en nogmaals te kennen gegeven geen aanleiding te zien voor een andere conclusie. TOELT heeft herhaald dat de kans statistisch gezien groter is dat [appellant] uit Senegal of Guinee afkomstig is en dat zijn gebrek aan kennis van het Hassaniya-Arabisch deze kans groter maakt. Dat de linguïsten van Sprakab dit gebrek niet hebben laten meewegen bij het formuleren van de conclusie van de contra-expertise, vindt TOELT opmerkelijk.
Rapport taalanalyse is niet inzichtelijk
3.7.    De Afdeling is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het rapport taalanalyse niet inzichtelijk is. Hiervoor is van belang dat uit de Vakbijlage Taalanalyse van TOELT van mei 2020 volgt dat een taalanalist beoordeelt of de gedemonstreerde talenkennis van de betrokkene strookt met de beweerde herkomst. In dit geval heeft de taalanalist onder 4.3 van het rapport taalanalyse opgemerkt dat [appellant] woorden gebruikt die gangbaar zijn in Guinee, waaronder Franse leenwoorden. De taalanalist heeft vervolgens een aantal woorden opgesomd die gangbaar zijn in Guinee. Guinee is echter niet het beweerde land van herkomst. [appellant] stelt immers afkomstig te zijn uit Mauritanië. Gelet op de Vakbijlage van TOELT had de taalanalist inzicht moeten bieden in de woorden die gangbaar zijn in Mauritanië en die moeten afzetten tegen de uitspraak en woordkeuze van [appellant]. Dit inzicht ontbreekt. Naar het oordeel van de Afdeling had de staatssecretaris dit gebrek moeten opmerken in het kader van zijn vergewisplicht.
3.8.    Daar komt bij dat [appellant] een contra-expertise van Sprakab heeft overgelegd, waarin Sprakab een analyse heeft gemaakt van de taalkenmerken van [appellant] en die heeft vergeleken met die van een spreker in Guinee. Uit deze vergelijking volgt dat de woordkeuze en uitspraak van [appellant] afwijkt van het Pular zoals dat gesproken wordt in Guinee. Sprakab heeft vastgesteld dat het taalgebruik van [appellant] kenmerken vertoont die overeenkomen met het Pular zoals dat gesproken wordt in Mauritanië. Sprakab heeft daarom geconcludeerd dat er een hoge mate van zekerheid is dat de taalkundige achtergrond van [appellant] te herleiden is tot Mauritanië. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de contra-expertise van Sprakab inzichtelijk is. Dat Sprakab in de contra-expertise niet expliciet is ingegaan op de bevindingen van TOELT over [appellant]’s gebrek aan kennis van het Hassaniya-Arabisch en het gebruik van Franse leenwoorden, leidt niet tot een ander oordeel. Sprakab heeft de contra-expertise namelijk opgesteld op basis van dezelfde audio-opname die TOELT heeft gebruikt voor het opstellen van het rapport taalanalyse. De conclusie en de motivering van de contra-expertise van Sprakab zijn tegengesteld aan die van het rapport taalanalyse, zodat de contra-expertise twijfel zaait over de juistheid van het rapport taalanalyse. De weerwoorden van TOELT van 9 oktober 2023 en 21 november 2023 nemen die twijfel niet weg, gelet op wat de Afdeling hierna overweegt.
3.9.    De Afdeling stelt voorop dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat zowel TOELT als Sprakab van mening zijn dat [appellant] het Toucouleur-Pular spreekt. TOELT heeft echter in het weerwoord van 9 oktober 2023 opgemerkt dat in Mauritanië slechts 6,5% van de bevolking het Toucouleur-Pular spreekt, waardoor de kans statistisch gezien groter is dat [appellant] uit Senegal of Guinee komt. Naar het oordeel van de Afdeling is de redenering van TOELT dat [appellant] op basis van onder meer deze bevinding eenduidig niet herleidbaar is tot de spraakgemeenschap binnen Mauritanië, te kort door de bocht. Dat slechts een klein percentage van de Mauritaanse bevolking deze taalvariant spreekt, sluit immers niet uit dat [appellant] daar vandaan komt. De opmerking van TOELT dat het Toucouleur-Pular in het grensgebied tussen Senegal en Mauritanië wordt gesproken, ondersteunt dit. De Afdeling betrekt hierbij ook het door [appellant] genoemde vooronderzoek van de unit Facilitering en Terugkeer van 2 augustus 2006, waarin de unit adviseerde om een nieuwe taalanalyse te laten verrichten omdat er onvoldoende aanknopingspunten waren om [appellant] te presenteren bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Guinee. Dit advies is contrair aan de conclusie in het rapport taalanalyse dat [appellant] waarschijnlijk herleidbaar is tot de spraakgemeenschap binnen Guinee.
3.10.  TOELT heeft in zijn beide weerwoorden opgemerkt dat [appellant] geen actieve beheersing heeft van het Hassaniya-Arabisch, terwijl dit de lingua franca van Mauritanië is en door 93% van de bevolking wordt gesproken. Dat TOELT deze bevinding ook ten grondslag heeft gelegd aan de conclusie dat [appellant] eenduidig niet herleidbaar is tot de spraakgemeenschap binnen Mauritanië, is naar het oordeel van de Afdeling eveneens te kort door de bocht. Hoewel 93% een hoog percentage is, neemt dit niet weg dat 7% van de bevolking het Hassaniya-Arabisch niet spreekt. Het is niet uitgesloten dat [appellant] onder deze 7% valt. Daarbij is van belang dat [appellant] meerdere keren erop heeft gewezen dat hij uit de regio Brakna komt in het zuiden van Mauritanië en dat in deze regio het Hassaniya-Arabisch niet tot minder wordt gesproken. Het algemeen ambtsbericht van Mauritanië uit mei 2000 ondersteunt zijn stelling, nu daaruit volgt dat de bevolkingsgroep ‘Toucouleur’ het zuidelijk deel van Mauritanië bewoont en dat deze groep het Pular spreekt.
3.11.  TOELT heeft verder opgemerkt dat [appellant] Franse leenwoorden gebruikt en dat dit aantoont dat hij in zijn leven is blootgesteld aan het Frans, waarschijnlijk omdat hij op school heeft gezeten in bijvoorbeeld Senegal of Guinee. [appellant] betwist dat hij op school heeft gezeten en stelt dat de inheemse talen, zoals het Toucouleur-Pular, beïnvloed zijn geraakt door het Frans, zodat te verwachten is dat hij Franse leenwoorden gebruikt, zonder opleidingshistorie. Het algemeen ambtsbericht van Mauritanië uit mei 2000 ondersteunt ook deze stelling van [appellant], omdat daaruit volgt dat het Frans tussen 1965 en 1979 een van de officiële talen van Mauritanië was. Sinds 1979 is dat niet meer het geval, maar volgens het ambtsbericht wordt het Frans nog wel gebruikt als communicatietaal tussen de verschillende bevolkingsgroepen. De Afdeling acht de verklaring van [appellant] voor het gebruik van Franse leenwoorden dan ook aannemelijk. Hiermee heeft [appellant] voldoende concrete aanknopingspunten opgeworpen voor twijfel aan de bevindingen van TOELT.
3.12.  [appellant] heeft daarnaast verklaringen overgelegd van Sow en [voorzitter]. De Afdeling is het met de rechtbank eens dat de verklaring van [voorzitter] van 26 november 2023 geen concreet aanknopingspunt biedt voor twijfel aan het rapport taalanalyse, omdat uit deze verklaring alleen volgt dat [appellant] zich heeft aangesloten bij een stichting voor personen die afkomstig zijn uit Mauritanië en Senegal. Maar dit is anders voor de verklaringen van Sow. Sow heeft namelijk in zijn e-mails van 17 april 2023, 3 mei 2023 en 26 oktober 2023 te kennen gegeven dat [appellant] het Pular spreekt met een Mauritaans accent en dat hier geen enkele twijfel over kan bestaan. Sow heeft dit gebaseerd op meerdere gesprekken die hij met [appellant] in het Pular heeft gevoerd. Hoewel de verklaringen van Sow niet kunnen worden aangemerkt als deskundigenadviezen, kent de Afdeling wel gewicht toe aan zijn verklaringen en weegt zij deze mee in het voordeel van [appellant]. Hiervoor is van belang dat Sow afkomstig is uit Mauritanië en een beëdigd tolk en vertaler is voor het Pular. Uit het voorblad van het verslag van het eerste gehoor van [appellant] van 19 oktober 2000 volgt dat Sow destijds door de IND was ingeschakeld als tolk. Gezien deze achtergrond mag worden aangenomen dat Sow in staat is een inschatting te maken van de mate waarin de door [appellant] gesproken taal overeenkomt met het Pular dat in Mauritanië wordt gesproken.
3.13.  Gelet op het voorgaande heeft [appellant] met de door hem overgelegde contra-expertise van Sprakab, de verklaringen van Sow en zijn eigen verklaringen over zijn herkomst, concrete aanknopingspunten naar voren gebracht voor twijfel aan het rapport taalanalyse. TOELT heeft deze twijfel niet weggenomen met de weerwoorden van 9 oktober 2023 en 21 november 2023. Dit maakt dat het rapport taalanalyse in dit geval geen bruikbaar hulpmiddel is bij de beoordeling van de juistheid van de verklaring van [appellant] dat hij uit Mauritanië komt. De staatssecretaris heeft zijn standpunt dat hij twijfelt over de identiteit en nationaliteit van [appellant] dan ook ten onrechte op het rapport taalanalyse gebaseerd. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
3.14.  De Afdeling constateert dat de twijfel van de staatssecretaris over de identiteit en nationaliteit van [appellant] met het wegvallen van het rapport taalanalyse, alleen nog is gebaseerd op het ongeloofwaardig bevonden asielrelaas van [appellant] in een eerdere asielprocedure en een mislukte poging om een laissez-passer te verkrijgen van de Mauritaanse ambassade. De Afdeling is van oordeel dat deze tegenwerpingen, afgezet tegen de contra-expertise van Sprakab, de verklaringen van Sow en de verklaringen van [appellant] over zijn afkomst, het standpunt van de staatssecretaris niet kunnen dragen. Hiervoor is van belang dat [appellant] de contra-expertise van Sprakab en de verklaringen van Sow niet in de eerdere asielprocedure heeft overgelegd, zodat deze stukken in die eerdere procedure niet zijn meegewogen. Verder hebben de Mauritaanse autoriteiten [appellant] in 2006 weliswaar geen laissez-passer verstrekt, maar hieraan lag ten grondslag dat er onvoldoende aanknopingspunten waren om de gestelde nationaliteit van [appellant] vast te stellen. Dit sluit dus niet uit dat [appellant] afkomstig is uit Mauritanië, maar bevestigt alleen dat [appellant] niet beschikt over identiteitsdocumenten. De Afdeling is daarom van oordeel dat [appellant] met de door hem overgelegde stukken de twijfel over zijn identiteit en nationaliteit voldoende heeft weggenomen. Dit betekent dat de staatssecretaris, behoudens nieuwe, sterke aanwijzingen van het tegendeel, moet uitgaan van de door [appellant] gestelde identiteit en afkomst uit Mauritanië.
3.15.  Het betoog slaagt.
Conclusie
4.       Wat [appellant] aanvoert over het benoemen van een deskundige behoeft, gelet op het voorgaande, geen bespreking. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het beroep is gegrond en het besluit wordt vernietigd. Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het bezwaar moet nemen met inachtneming van de uitspraak. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling ook aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 oktober 2024 in zaak nr. 24/960;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van 23 november 2023, Z1-170361302745;
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.628,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI.      gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 466,00, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Overeem, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. Overeem
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025
899