ECLI:NL:RVS:2025:5322

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
202304392/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de financiële bijdrage van de raad van de orde van advocaten Gelderland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 25 mei 2023 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De zaak betreft een besluit van de raad van de orde van advocaten Gelderland, dat op 2 mei 2022 aan [appellante] meedeelde dat zij op grond van artikel 32, tweede lid, van de Advocatenwet voor 2022 een financiële bijdrage van € 915,00 verschuldigd was. De raad stelt jaarlijks een financiële bijdrage vast op basis van het bruto-inkomen van de advocaat en een door de leden ingediende categorieverklaring. Advocaten die geen categorieverklaring indienen, worden ingedeeld in de hoogste categorie en moeten de hoogste bijdrage betalen. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om een categorieverklaring op behoorlijke wijze bekend was gemaakt en dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat zij het bericht niet had ontvangen. In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad de hoogste bijdrage mocht vragen, omdat zij de e-mail met het verzoek om de categorieverklaring niet had ontvangen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van het beleid af te wijken. De Afdeling benadrukt dat [appellante] op de hoogte had moeten zijn van de jaarlijkse verplichting om een categorieverklaring in te dienen en dat de gevolgen van het niet indienen van de verklaring niet onevenredig zijn.

Uitspraak

202304392/1/A3.
Datum uitspraak: 5 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 mei 2023 in zaak nr. 22/3613 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad van de orde van advocaten Gelderland (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 2 mei 2022 heeft de raad aan [appellante] medegedeeld dat zij op grond van artikel 32, tweede lid, van de Advocatenwet voor 2022 een financiële bijdrage is verschuldigd van € 915,00.
Bij besluit van 14 juni 2022 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 mei 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 1 oktober 2025, waar [appellante] en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.C. Rubens, bijgestaan door mr. E.J.C. Janssen, advocaat in Arnhem, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De raad stelt op grond van artikel 32, tweede lid, van de Advocatenwet voor haar leden elk jaar een financiële bijdrage vast. Dit doet de raad op basis van artikel 2 van de Beleidsregel financiële bijdrage arrondissement Gelderland aan de hand van het bruto-inkomen van de advocaat en een door de leden daartoe ingediende categorieverklaring. De raad stuurt elk jaar per e-mail een verzoek om die categorieverklaring binnen een bepaalde termijn in te dienen. Advocaten die geen categorieverklaring indienen worden ingedeeld in de hoogste categorie en moeten de hoogste financiële bijdrage betalen.
2.       Op 1 april 2022 heeft de raad aan alle advocaten in het arrondissement en dus ook aan [appellante] een e-mail gestuurd met het verzoek om vóór 18 april 2022 de categorieverklaring voor 2022 door te geven. Op 4 april 2022 heeft de raad per e-mail een nieuwsbrief verstuurd aan haar leden waarin wordt verwezen naar het bericht van 1 april 2022, wordt vermeld van welk e-mailadres de e-mail afkomstig is en wordt aangeraden ook de spambox te controleren. [appellante] heeft geen categorieverklaring ingediend. Op grond van de Beleidsregel financiële bijdrage arrondissement Gelderland (hierna: de Beleidsregel) heeft de raad [appellante] daarom ingedeeld in de categorie met de hoogste financiële bijdrage van € 915,-. [appellante] is het hier niet mee eens. Zij stelt de e-mail van 1 april 2022 nooit te hebben ontvangen.
Uitspraak van de rechtbank
3.       De rechtbank heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het bericht om een categorieverklaring in te dienen op behoorlijke wijze bekend is gemaakt door de raad. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij dit bericht niet heeft ontvangen. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de financiële bijdrage de belangrijkste bron van inkomsten is voor de raad. Daarom heeft de raad er belang bij dat er op tijd duidelijkheid is over de inkomsten. Ook is er geen sprake van bijzondere omstandigheden waardoor de uitkomst leidt tot onevenredige gevolgen voor [appellante], aldus de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
4.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad van haar de hoogste financiële bijdrage mocht vragen. Zij voert hiertoe aan dat zij de e-mail van 1 april 2022 niet heeft ontvangen omdat e-mails van het account dat de raad heeft gebruikt niet altijd aankomen bij haar provider. Volgens [appellante] is het de verantwoordelijkheid van de raad om ervoor te zorgen dat e-mailverkeer met haar leden correct en veilig verloopt. Ook heeft zij over de categorieverklaring geen reminder ontvangen. In de nieuwsbrief werd weliswaar gewezen op de e-mail van 1 april 2022 en de deadline voor het indienen van de categorieverklaring, maar van [appellante] kon niet verlangd worden dat zij de nieuwsbrief zou openen. Dat doet zij doorgaans niet. Een nieuwsbrief is wat haar betreft ook niet geschikt om dit soort belangrijke herinneringen in op te nemen. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat zich in dit geval geen bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan de raad van het beleid moest afwijken, aldus [appellante].
4.1.    Niet in geschil is dat [appellante] een jaarlijkse financiële bijdrage is verschuldigd aan de raad op grond van artikel 32 van de Advocatenwet en dat een advocaat op grond van de Beleidsregel wordt ingedeeld in de hoogste categorie als hij niet binnen de gestelde termijn een categorieverklaring indient. Ook is niet in geschil dat [appellante] niet tijdig een categorieverklaring heeft ingediend. Dit betekent dat aan de Afdeling de vraag voorligt of de raad op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gehouden was om in het geval van [appellante] af te wijken van haar beleid. Op grond van deze bepaling handelt een bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een belanghebbende gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
4.2.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat zich niet zulke bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan dat de raad in dit geval had moeten afwijken van de Beleidsregel. Hiertoe overweegt de Afdeling als volgt.
De raad heeft op de zitting onweersproken toegelicht dat voor alle advocaten duidelijk is dat zij jaarlijks aan de hand van een door hen in te vullen categorieverklaring worden ingedeeld in één van de vijf categorieën aan de hand van hun bruto-inkomen. Dat geldt ook voor [appellante]. De hoogte van de financiële bijdrage per categorie wordt jaarlijks vastgesteld tijdens de jaarvergadering van de raad. Voor deze vergadering ontvangen alle advocaten een uitnodiging. De jaarvergadering heeft de afgelopen jaren steeds plaatsgevonden rond dezelfde periode in het voorjaar. Ongeveer twee weken na de jaarvergadering wordt aan de leden een e-mail gestuurd met het verzoek om de categorieverklaring in te dienen. Kort daarna wordt een nieuwsbrief verstuurd waarin nog eens wordt verwezen naar het bericht over de categorieverklaring, bij wijze van herinnering. Verder heeft de raad te kennen gegeven dat het e-mailaccount dat zij gebruikt voor de toezending van de link waarmee de categorieverklaring kan worden ingevuld onderdeel is van een landelijk systeem dat door alle ordes voor dit doeleinde wordt gebruikt. De raad gebruikt dit e-mailaccount ook voor andere communicatie, zo lichtte zij toe op de zitting.
Of [appellante] de mail van 1 april 2020 met daarin de link om de verklaring in te vullen wel of niet heeft ontvangen, kan in het midden blijven. Ook als dat niet zo is, is daarin geen grond gelegen voor het oordeel dat de raad in afwijking van haar beleid [appellante] alsnog in categorie 3 in plaats van categorie 1 had moeten indelen. Dat ieder jaar in het voorjaar een bijdrage moet worden betaald en dat daarvoor naar het bruto-inkomen wordt gevraagd weet [appellante]. Naar het oordeel van de Afdeling had [appellante], omdat de raad de categorieverklaring al jarenlang op dezelfde manier en in het voorjaar opvraagt, kunnen weten dat zij in de periode na de jaarvergadering weer een categorieverklaring zou kunnen indienen. Zij had daarop dus ook alert kunnen zijn. Dat zij de jaarvergadering niet heeft bijgewoond, niet de moeite neemt om nieuwsbrieven van de orde te lezen en over het verzoek om de categorieverklaring in te dienen geen navraag heeft gedaan komt voor haar rekening. Als zij om veiligheidsredenen geen mails opende van mailaccounts die haar provider niet als veilig zag, had zij eenvoudig contact kunnen opnemen met de orde om op een andere wijze haar inkomen op te geven. Daarbij komt dat niet valt in te zien dat de gevolgen van het niet indienen van de verklaring voor [appellante] onevenredig zijn. Het verschil in hoogte van de bijdrage is slechts een paar honderd euro. De door [appellante] op de zitting overgelegde uitspraken over het verzenden en ontvangen van besluiten zijn voor dit geschil niet relevant.
Het betoog slaagt niet.
5.       Zoals ook ter zitting besproken betreurt de Afdeling het dat partijen ervoor hebben gekozen dit geschil aan haar voor te leggen en niet samen tot een oplossing zijn gekomen. Van advocaten onder elkaar mag, zeker in een kwestie als deze met slechts een beperkt financieel belang, een andere opstelling worden verwacht, één waarmee de capaciteit van de rechtspraak niet, zelfs tot in hoogste instantie, wordt belast.
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025
735-1166