ECLI:NL:RVS:2025:5325

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
202500640/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing van beveiligingswerkzaamheden op basis van betrouwbaarheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing door de korpschef van politie van een aanvraag van [bedrijf] om [appellant] beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten. De korpschef heeft de aanvraag afgewezen op basis van de betrouwbaarheid van [appellant], die in het verleden betrokken was bij een incident van openlijke geweldpleging en mishandeling, waarvoor hij uiteindelijk is vrijgesproken. De korpschef heeft echter geoordeeld dat de betrouwbaarheid van [appellant] niet boven elke twijfel verheven is, mede op basis van eerdere meldingen van bedreiging in 2016 en 2018. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling oordeelt dat de korpschef terecht heeft geoordeeld dat [appellant] niet voldoet aan de hoge eisen van betrouwbaarheid die aan beveiligers worden gesteld. De Afdeling benadrukt dat zelfs na een vrijspraak er redenen kunnen zijn om iemand onbetrouwbaar te achten, mits dit goed gemotiveerd is. De uitspraak bevestigt dat de korpschef de aanvraag van [appellant] terecht heeft afgewezen, en dat de rechtbank de juiste overwegingen heeft gemaakt in haar uitspraak.

Uitspraak

202500640/1/A3.
Datum uitspraak: 5 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 20 december 2024 in zaak nr. 24/1023 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2023 heeft de korpschef een aanvraag van [bedrijf] om [appellant] beveiligingswerkzaamheden te mogen laten verrichten voor dat bedrijf afgewezen.
Bij besluit van 24 januari 2024 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 1 oktober 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.A. Jansen, advocaat in Heerenveen, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. C.M. Hoogeveen, zijn verschenen.
Overwegingen
Juridisch kader
1.       De voor deze zaak van belang zijnde bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.       Op 4 maart 2023 heeft [bedrijf] toestemming verzocht als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de Wpbr) om [appellant] werkzaamheden voor haar te laten verrichten. De korpschef heeft de toestemming onthouden, omdat [appellant] volgens hem niet beschikt over de betrouwbaarheid die nodig is voor het te verrichten beveiligerswerk. Op 27 april 2021 heeft een incident plaatsgevonden waarbij [appellant] en zijn zoon en twee andere personen betrokken waren. Hierbij heeft [appellant] een van de twee personen bij zijn kaak en nek gepakt. Ook heeft hij de andere persoon een duw gegeven zodat die ten val kwam. Deze personen hebben aangifte gedaan van mishandeling. [appellant] is hierop vervolgd voor openlijke geweldpleging en mishandeling. In hoger beroep is hij vrijgesproken. De korpschef heeft het handelen van [appellant] tijdens dit incident op basis van zijn eigen verklaringen daarover aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. Ook heeft de korpschef aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat op 18 maart 2016 en op 13 juli 2018 meldingen zijn gedaan van bedreiging door [appellant]. De korpschef heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de terugkijktermijn als bedoeld in de Beleidsregels. In zijn besluit op bezwaar heeft de korpschef de onthouding van de toestemming gehandhaafd en aan dit besluit ook ten grondslag gelegd dat op de hoorzitting bekend is geworden dat [appellant] nog steeds beveiligingswerkzaamheden verricht, zonder dat hij over de hiervoor vereiste toestemming beschikt. Naar de mening van de korpschef heeft [appellant] er geen blijk van gegeven dat hij een positieve persoonlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt, spijt heeft van zijn handelen of inziet dat hij misschien beter anders had kunnen handelen. [appellant] is het niet eens met de besluitvorming.
Uitspraak van de rechtbank
3.       De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat de korpschef de beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moet zijn. De korpschef heeft mogen stellen dat [appellant] zich tijdens het incident van 27 april 2021 niet heeft gedragen zoals van een beveiliger in een dergelijke situatie mag worden verwacht. Ook mochten de meldingen uit 2016 en 2018 worden betrokken bij de beoordeling. De korpschef heeft voldoende gemotiveerd dat [appellant] niet aan de hoge eisen van betrouwbaarheid heeft voldaan, aldus de rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de korpschef heeft kunnen oordelen dat hij onvoldoende betrouwbaar is om beveiligingswerk te verrichten. [appellant] voert hiertoe aan dat hij is vrijgesproken van de tenlastelegging van het incident van 27 april 2021. De getuigenverklaringen zijn onbetrouwbaar en kunnen niet dienen als bewijs voor wat er daadwerkelijk is gebeurd. [appellant] stelt zich tijdens het incident juist verantwoordelijk en de-escalerend te hebben gedragen. Verder voert [appellant] aan dat de meldingen die in 2016 en 2018 zijn gedaan te oud en gering zijn om op grond daarvan te kunnen oordelen dat hij nu niet betrouwbaar genoeg is voor beveiligingswerk. Het gaat om meldingen van derden en niet om objectief vastgestelde feiten. Dat derden mogelijk bang zijn voor hem betekent niet dat hij onbetrouwbaar is, aldus [appellant].
4.1.    De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is in de overwegingen 7.4. tot en met 7.6. gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank in de genoemde overwegingen en zoals die hierboven verkort zijn weergegeven. Daar voegt de Afdeling het volgende aan toe. De korpschef heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat op grond van de Beleidsregels ook na een vrijspraak reden kan bestaan om degene voor wie de aanvraag is gedaan onbetrouwbaar te achten. In dat geval is wel een zwaardere motivering vereist. Dit is in lijn met de rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2623). De korpschef wijst er terecht op dat uit het hoorverslag, het verdachtenverhoor en de door [appellant] zelf ingediende zienswijze blijkt dat [appellant] ook zelf heeft verklaard dat hij op een incident is afgekomen waarbij zijn zoon betrokken was, toen een man bij nek en kaak pakte en een vrouw op de grond heeft geduwd. [appellant] is weliswaar vrijgesproken door de strafrechter, maar deze toedracht kan ook op basis van de eigen verklaringen van [appellant] worden vastgesteld. De korpschef acht dit gedrag terecht niet de-escalerend, integendeel, terwijl dergelijk gedrag wel van een beveiliger mag worden verwacht. Van een beveiliger mag ook een hoge mate van zelfbeheersing worden verwacht. Verder heeft het fysieke ingrijpen van [appellant] geleid tot onrust in de openbare ruimte, terwijl voor dat ingrijpen geen directe noodzaak bestond. De korpschef heeft verder twee incidenten die in 2016 en 2018 hebben plaatsgevonden bij zijn beoordeling betrokken. Dat mocht hij doen. Deze incidenten betroffen meldingen van bedreiging door [appellant], die onafhankelijk van elkaar en op verschillende momenten in de tijd zijn gedaan. De incidenten laten in samenhang een patroon zien van gedrag dat door anderen als intimiderend, bedreigend of agressief wordt ervaren. Daarbij komt dat tijdens de hoorzitting van 9 januari 2024 is gebleken dat [appellant] beveiligingswerkzaamheden is blijven verrichten, terwijl deze toestemming voor [bedrijf] eerder al was ingetrokken. De Afdeling is van oordeel dat de korpschef op grond van het voorgaande de betrouwbaarheid van [appellant] redelijkerwijs niet boven iedere twijfel verheven heeft mogen achten en de aanvraag daarom terecht heeft onthouden, zoals de rechtbank ook heeft geoordeeld.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.       De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025
735-1166
BIJLAGE
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
1 […]
2 Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
3 […]
4 De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, wordt onthouden indien de desbetreffende persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Indien de desbetreffende persoon een ambtenaar is als bedoeld in artikel 5, derde lid, wordt de toestemming slechts onthouden indien deze persoon niet beschikt over de benodigde bekwaamheid. Voor de tewerkstelling van de overige opsporingsambtenaren wordt de toestemming slechts verleend na het overleggen van de ontheffing, bedoeld in artikel 5, vierde lid, en indien de desbetreffende persoon beschikt over de benodigde bekwaamheid.
5 […]
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
[…]
Andere rechterlijke uitspraken dan veroordelingen
Met betrekking tot rechterlijke uitspraken die niet tot een veroordeling hebben geleid, kan gedacht worden aan zaken waarbij het tot een vrijspraak is gekomen wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Die situatie zal in het algemeen minder snel aanknopingspunten bieden om een toestemming te weigeren. Een vrijspraak wil echter niet zonder meer zeggen dat de verdachte het feit niet heeft gepleegd, maar dat de rechter niet voldoende bewezen acht dat de verdachte het feit gepleegd heeft. De korpschef kan in bepaalde gevallen ook na een vrijspraak nog altijd reden hebben om de persoon waarvoor toestemming wordt gevraagd niet betrouwbaar te achten. In het algemeen is het wel zo dat een vrijspraak extra zware eisen zal stellen aan de motivering van de weigering van de toestemming.
[…]
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.