202501929/1/A2.
Datum uitspraak: 5 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank NoordNederland van 26 februari 2025 in zaak nr. 23/1793 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend in [woonplaats],
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2022 heeft de minister de vaststelling van de subsidie van [wederpartij] gewijzigd en op nihil gesteld en een bedrag aan ten onrechte uitbetaalde subsidie van € 100.000,- van [wederpartij] teruggevorderd.
Bij besluit van 27 februari 2023 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 februari 2025 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 februari 2023 vernietigd, het besluit van 28 april 2022 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[wederpartij] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 15 september 2025, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R. Kroes en A. Lavertu Msc, en [wederpartij] via een videoverbinding, bijgestaan door mr. P.M.J. de Goede, advocaat in Groningen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De relevante bepalingen, zoals die luidden ten tijde van belang, zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [wederpartij] is met ingang van 1 januari 2015 als KNO-arts in dienst getreden van het Ommelander Ziekenhuis Groningen (hierna: het Ommelander Ziekenhuis). Daarvoor was hij daar werkzaam als vrijgevestigd specialist.
3. Voor de overgang van vrijgevestigd medisch specialist naar specialist in loondienst heeft het Ommelander Ziekenhuis namens [wederpartij] op 18 februari 2015 subsidie aangevraagd op grond van de Subsidieregeling overgang integrale tarieven medisch specialistische zorg 2015 (hierna: de SOIT) (Stcrt. 2014, nr. 26413). Bij besluit van 16 september 2015 heeft de minister de gevraagde subsidie ten bedrage van € 100.000,- verleend.
4. Met ingang van 1 april 2018 is [wederpartij] als KNO-arts in loondienst getreden bij de Coöperatieve BA Medisch Specialistisch Netwerk Noord-Oost Nederland (hierna: MSN NON). Op basis van deze arbeidsovereenkomst heeft [wederpartij] als KNO-arts gewerkt voor Treant, die onder meer ziekenhuizen exploiteert in Emmen, Hoogeveen en Stadskanaal. Na een fusie is MSN NON vanaf 30 juni 2018 verder gegaan onder de naam coöperatie Medisch Specialisten Collectief Treant B.A. (hierna: MSCT). Vervolgens zijn alle artsen die bij MSCT in loondienst waren afgesplitst naar Laboris Medici BV. [wederpartij] is als gevolg hiervan op 1 november 2018 in loondienst gekomen bij Laboris Medici BV en op basis van deze arbeidsovereenkomst als KNO-arts gaan werken in het Treant ziekenhuis in Emmen.
5. Op 28 juni 2019 heeft het Ommelander Ziekenhuis namens [wederpartij] een vaststellingsaanvraag ingediend. Bij besluit van 16 oktober 2019 heeft de minister de subsidie conform de verlening vastgesteld. Daarbij heeft de minister laten weten dat er nog een extra nacontrole kan plaatsvinden en dat hij in dat kader nog nadere stukken bij [wederpartij] zou kunnen opvragen. Bij brief van 4 oktober 2021 heeft de minister [wederpartij] laten weten dat zijn aanvraag is geselecteerd voor een nacontrole en nadere stukken bij hem opgevraagd. [wederpartij] heeft de gevraagde stukken verstrekt.
Bestreden besluitvorming
6. Bij besluit van 28 april 2022, zoals gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 27 februari 2023, heeft de minister de subsidievaststelling van [wederpartij] herzien en op nihil gesteld, en het reeds uitbetaalde subsidiebedrag van € 100.000,- van hem teruggevorderd. MSN NON, MSCT en Laboris Medici BV houden alle drie geen instelling in stand en vormen ook met zijn drieën niet een instelling. Daarmee kwalificeren zij niet als zorgaanbieder als bedoeld in de SOIT. Dat betekent dat [wederpartij] niet tot en met 31 mei 2019 uitsluitend op basis van één of meer arbeidsovereenkomsten met één of meer zorgaanbieders als medisch specialist werkzaam is geweest. Daarmee heeft [wederpartij] niet voldaan aan de voorwaarden voor subsidie, aldus de minister.
Uitspraak van de rechtbank
7. De rechtbank heeft het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat MSN NON, MSCT en Laboris Medici BV als medisch specialistische bedrijven moet worden aangemerkt en dus geen instelling zijn als bedoeld in artikel 1 van de SOIT. Naar het oordeel van de rechtbank vormen MSN NON, MSCT en Laboris Medici BV echter tezamen met andere rechtspersonen een organisatorisch verband dat strekt tot verlening van zorg ingevolge de Zorgverzekeringswet. Dat organisatorisch verband bestaat in het geval van MSCT en Laboris Medici BV uit de Stichting Treant Zorggroep, de Stichting Treant Care, de Stichting Treant Ziekenhuiszorg, MSCT en Laboris Medici BV. Dat organisatorische verband is in hoofdzaak vormgegeven door de tussen die rechtspersonen afgesloten samenwerkingsovereenkomst, waaronder ook begrepen het individuele deel bij die samenwerkingsovereenkomst. Gelet op het doel en de strekking van die samenwerkingsovereenkomst is sprake van een organisatorisch verband dat strekt tot de verlening van zorg als omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien anders te oordelen voor zover het gaat om de arbeidsovereenkomst die [wederpartij] met MSN NON is aangegaan. Het organisatorisch verband bestaat in het geval van MSN NON uit de Treant Zorggroep en MSN NON. Ook dat organisatorisch verband is vormgegeven door een tussen die rechtspersonen afgesloten samenwerkingsovereenkomst. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat er daarbij geen sprake is van een organisatorisch verband dat strekt tot de verlening van zorg als omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet. [wederpartij] is daarom arbeidsovereenkomsten aangegaan met zorgaanbieders omdat het hier gaat om rechtspersonen die gezamenlijk een instelling vormen. [wederpartij] is om die reden blijven voldoen aan de voorwaarden voor aanspraak op subsidie, aldus de rechtbank.
8. De minister heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Hoger beroep
9. De minister betoogt dat het oordeel van de rechtbank in strijd is met de artikelen 1 en 9 van de SOIT en dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de uitzondering die de SOIT, in samenhang gelezen met artikel 1, derde lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen, maakt op het begrip ‘instelling’. Daarmee heeft de rechtbank een verkeerde uitleg gegeven aan de begrippen ‘instelling’ en ‘zorgaanbieder’. De subsidieontvanger moet een arbeidsovereenkomst hebben met een zorgaanbieder. Een zorgaanbieder is een natuurlijke of een rechtspersoon, die een instelling in stand houdt, of de natuurlijke personen of rechtspersonen die gezamenlijk een instelling vormen. Een instelling is een organisatorisch verband dat zorg verleent als bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Van een instelling is echter uitgesloten een organisatorisch verband waarbinnen in het kader van de binnen een instelling verleende zorg, een deel van die zorg wordt verleend. Het begrip zorgaanbieder wordt in de SOIT dus ingeperkt als gevolg van de inperking van het begrip instelling. Deze inperking ziet bij uitstek op specialistenmaatschappen en medisch specialistische bedrijven (hierna: MSB’s). Door te oordelen dat de MSB’s (MSN NON, MSCT en Laboris Medici BV) samen met andere rechtspersonen van Treant gezamenlijk het organisatorisch verband vormen dat strekt tot verlening van de zorg, heeft de rechtbank een verkeerde uitleg aan de SOIT gegeven, aldus de minister.
Volgens de minister strookt het oordeel van de rechtbank ook niet met het doel van de SOIT, zoals dit volgt uit de toelichting bij deze regeling. De SOIT beoogt de overstap naar loondienst bij een ziekenhuis een reële optie te laten zijn voor een vrijgevestigde medisch specialist. Het doel daarbij is dat er een duurzame arbeidsverhouding ontstaat tussen zorgaanbieder (lees: het ziekenhuis) en de medisch specialist. De voorwaarden die in de SOIT 2015 gesteld worden, zijn daarop gericht. De SOIT past in de maatschappelijke opgave om te zorgen dat er in de toekomst goede en toegankelijke zorg kan worden verleend aan iedereen die dit nodig heeft. Het is daarom noodzakelijk om de bestuurbaarheid van ziekenhuizen te bevorderen en perverse financiële prikkels weg te nemen. Het uitgangspunt is dat medisch specialisten in loondienst bijdragen aan de bestuurbaarheid van het ziekenhuis en de gelijkgerichtheid, omdat in die situatie medisch specialisten en het ziekenhuis dezelfde belangen hebben. Dit is anders als er binnen het ziekenhuis een MSB is dat mogelijk andere belangen heeft. Het bestaan van een aparte organisatie (het MSB) binnen een zorgaanbieder past daarom niet bij de maatschappelijke opgave voor goede en toegankelijke zorg. Het oordeel van de rechtbank heeft als gevolg dat een arbeidsovereenkomst met een MSB in aanmerking komt voor subsidie, terwijl de SOIT juist als doel heeft om een arbeidsovereenkomst met een zorgaanbieder te subsidiëren en niet een dienstverband met een MSB. Dit blijkt ook expliciet uit de toelichting bij de artikelen 1 en 3 van de SOIT. Hierin staat vermeld dat specialistenmaatschappen binnen een ziekenhuis en MSB’s niet gelden als instelling en daarmee geen zorgaanbieder zijn. De reden hiervoor is dat een specialistenmaatschap en MSB zijn te beschouwen als een voortzetting van het ondernemerschap, terwijl het achterliggende doel van de SOIT is dat het ondernemerschap niet wordt voortgezet, aldus de minister.
De minister betoogt ten slotte dat de rechtbank ook niet gevolgd kan worden in het oordeel dat uit het doel en de strekking van de samenwerkingsovereenkomst tussen Treant, MSN NON, MSCT en Laboris Medici BV volgt dat MSCT en Laboris Medici BV samen met de andere rechtspersonen van Treant het organisatorisch verband vormen dat strekt tot verlening van de zorg en dus dat deze rechtspersonen gezamenlijk de instelling en de zorgaanbieder zijn. Uit de samenwerkingsovereenkomst volgt dat Treant de instelling exploiteert en het MSCT en Laboris Medici BV als MSB’s (een deel van) de zorg verlenen. Daarmee is Treant dus de instelling en zijn de rechtspersonen MSCT en Laboris Medici BV organisatorische verbanden binnen de instelling waarin een deel van de zorg is verleend. Hetzelfde geldt voor de voorganger MSN NON. De rechtbank heeft daarmee nagelaten te onderkennen dat deze laatste drie rechtspersonen onder de uitzondering op het begrip ‘instelling’ vallen, zodat het oordeel dat al deze rechtspersonen tezamen het organisatorisch verband vormen dat strekt tot verlening van de zorg en [wederpartij] daarmee een arbeidsovereenkomst had met een zorgaanbieder onjuist is. Met een samenwerkingsovereenkomst kan niet worden afgedaan aan de definities van de begrippen ‘instelling’ en ‘zorgaanbieder’ in de SOIT 2015.
9.1. Het doel van de SOIT is de overstap van vrijgevestigd medisch specialisten naar loondienst bij zorgaanbieders te faciliteren, waarbij een duurzame arbeidsverhouding tussen de zorgaanbieder(s) en de medisch specialist ontstaat. Een zorgaanbieder houdt ingevolge artikel 1 van de SOIT een instelling in stand. Een instelling is, zo volgt eveneens uit artikel 1 van de SOIT, een organisatorisch verband anders dan een organisatorisch verband als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen, dat strekt tot de verlening van zorg als omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet. In artikel 1, derde lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen, zoals deze luidde ten tijde van belang, was bepaald dat niet als instelling wordt beschouwd het organisatorisch verband waarbinnen in het kader van de binnen een ander organisatorisch verband verleende zorg, een deel van die zorg wordt verleend. In de toelichting bij deze bepaling was het volgende vermeld: "(…), de binnen een instelling werkzame beroepsbeoefenaren kunnen op hun beurt ook een organisatorisch verband vormen dat strekt tot de verlening van zorg (bijvoorbeeld een maatschap). Daarnaast kunnen er binnen het proces van de zorgverlening verschillende andere verbanden worden onderscheiden, die onder de parapluie van een groter verband een deel van de zorg verlenen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan een ziekenhuis (als grote verband) dat de bloedvoorziening doet plaatsvinden door een gecontracteerde bloedbank of dat weefselonderzoeken uitbesteedt aan een laboratorium. Het is niet de bedoeling dat al deze, binnen het kader van dat grote organisatorische verband werkzame kleinere verbanden zelf afzonderlijk als instelling in de zin van deze wet worden beschouwd en dat degene die dat «kleine» verband in stand houdt, als zorgaanbieder kan worden aangesproken. Het is voldoende dat het «hoofdverband» onder de wet valt; degene die, om bij het voorbeeld te blijven, een ziekenhuis in stand houdt, heeft het in zijn macht om door middel van contracten of op grond van een gezagsverhouding van de in het kader van de ziekenhuiszorg werkzame personen en organisatorische verbanden een verantwoorde zorgverlening af te dwingen. Het derde lid van artikel 1 zondert de «kleine» verbanden uit van het begrip instelling." (Kamerstukken II, 1993/94, 23 633, nr. 3, p. 23).
9.2. Uit de definities van ‘instelling’ en ‘zorgaanbieder’ uit de SOIT, gelezen in samenhang met de toelichting op de in artikel 1, derde lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen opgenomen uitzondering op het begrip ‘instelling’, blijkt dat organisatorische verbanden van binnen een instelling werkzame beroepsbeoefenaren, die strekken tot verlening van zorg, zoals bijvoorbeeld een maatschap, zijn uitgezonderd van het begrip ‘instelling’ en daarmee ook geen zorgaanbieder zijn als bedoeld in de SOIT. Een MSB is een dergelijk organisatorisch verband. Aangezien MSN NON, MSCT en Laboris Medici BV alle drie een MSB zijn, heeft de rechtbank terecht overwogen dat zij alle drie geen instelling zijn als bedoeld in de SOIT.
De Afdeling volgt de rechtbank evenwel niet in haar oordeel dat MSN NON enerzijds en MSCT en Laboris Medici BV anderzijds tezamen met de rechtspersonen van Treant een organisatorisch verband vormen en daarmee gezamenlijk de instelling en zorgaanbieder zijn. Uit de hiervoor aangehaalde toelichting bij artikel 1, derde lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen blijkt immers dat bedoeld is dat alleen het ‘hoofdverband’ als instelling, en daarmee als zorgaanbieder kwalificeert, en niet ook het ‘kleine verband’. Het oordeel van de rechtbank dat de MSB’s, en daarmee de ‘kleine verbanden’, tezamen met ‘hoofdverband’ Treant als instelling kunnen worden aangemerkt, is daarmee niet te verenigen. Op deze wijze kunnen de MSB’s, die doorgaans een samenwerkingsovereenkomst met een ziekenhuis zullen hebben om (een deel van) de specialistische zorg in dat ziekenhuis te kunnen leveren, toch nog als instelling worden aangemerkt, terwijl dat juist niet de bedoeling van de wetgever is geweest. Een dergelijke samenwerkingsovereenkomst is in het onderhavige geval ook gesloten tussen Treant, MSC en Laboris Medici BV. Doel en strekking van deze overeenkomst bevestigen het voorgaande, nu in deze overeenkomst uitdrukkelijk is bepaald dat Treant de instelling is en haar Raad van Bestuur eindverantwoordelijk is voor het besturen van de instelling, terwijl het bestuur van MSCT eindverantwoordelijk is voor het bevorderen van optimale medische verzorging van de patiënten die aan Treant zijn toevertrouwd.
9.3. Aangezien MSN NON, MSCT en Laboris Medici BV niet als instelling kunnen worden aangemerkt, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat [wederpartij] een arbeidsovereenkomst is aangegaan met zorgaanbieders. Dit betekent dat [wederpartij] niet aan de voorwaarden uit de SOIT heeft voldaan.
9.4. Het betoog van de minister slaagt.
Conclusie hoger beroep
10. Het hoger beroep van de minister is gegrond. Dit betekent echter niet dat de rechtbank het beroep van [wederpartij] ten onrechte gegrond heeft verklaard. Om te beoordelen of dat het geval is, zal de Afdeling hierna de beroepsgrond van [wederpartij] bespreken waar de rechtbank niet aan toe is gekomen.
Beroep [wederpartij]
11. [wederpartij] heeft in beroep betoogd dat de minister ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Volgens [wederpartij] kon hij niet weten en behoorde hij ook niet te weten dat de oorspronkelijke subsidievaststelling onjuist zou zijn geweest, nu hij in de veronderstelling verkeerde dat hij werkzaam was voor een instelling als bedoeld in artikel 1 van de SOIT.
11.1. Dit betoog slaagt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 30 december 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK7970, r.o. 2.5.1), volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 78) dat slechts een kennelijke onjuiste subsidievaststelling grond is voor het intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen van de subsidievaststelling. In dit geval was de subsidievaststelling van 16 oktober 2019 weliswaar onjuist, maar dit was, zoals ook wordt bevestigd door het - nu in hoger beroep onjuist bevonden - oordeel van de rechtbank hierover, niet kennelijk. Voor zover de minister in dit kader nog heeft gesteld dat [wederpartij] had moeten melden dat hij nieuwe arbeidsovereenkomsten was aangegaan en dat dan duidelijk was geworden dat hij niet aan de subsidievoorwaarden had voldaan, kan hem dit niet baten. Weliswaar had [wederpartij] de wijzigingen van werkgever op grond van artikel 9, derde lid, van de SOIT moeten melden bij de minister, maar de omstandigheid dat hij niet aan deze bepaling uit de SOIT heeft voldaan, maakt de onjuistheid van de vaststelling niet kennelijk. 11.2. In hoger beroep heeft de minister zich nog op het standpunt gesteld dat hij ook op grond van artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb bevoegd was de subsidievaststelling van [wederpartij] te herzien. Ook dit standpunt volgt de Afdeling niet. In dit kader is het volgende van belang.
11.3. In artikel 10, eerste lid, van de SOIT is bepaald dat de aanvraag om de subsidie vast te stellen uiterlijk op 1 juli 2019 moest worden ingediend. In het vierde lid van deze bepaling is opgesomd welke gegevens bij die aanvraag moesten worden gevoegd. Het gaat hierbij onder meer om de door de medisch specialist gedane aangiftes inkomstenbelasting over 2015 en de daarop volgende jaren alsmede de aanslagen inkomstenbelasting over 2015 en de daarop volgende jaren. In artikel 11, eerste lid, van de SOIT is bepaald dat de minister binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag een besluit op die aanvraag neemt.
De minister heeft op de zitting bij de Afdeling toegelicht dat ten tijde van het nemen van het vaststellingsbesluit nog niet alle gegevens bekend waren die van belang waren voor de vaststelling. Om die reden heeft hij in het vaststellingsbesluit te kennen gegeven dat een extra nacontrole plaats kon vinden, waarbij gegevens die eerder, ten tijde van de vaststelling, nog niet bekend waren alsnog zouden worden opgevraagd. De minister heeft verder op deze zitting toegelicht dat de nacontrole drie jaar geleden is afgeschaft en in plaats daarvan de termijn voor de vaststelling van de subsidie met twee jaar is verlengd, zodat alle voor die vaststelling noodzakelijke gegevens dan ook beschikbaar zijn.
11.4. Niet in geschil is dat [wederpartij] bij zijn vaststellingsaanvraag de tot dan toe gedane aangiftes inkomstenbelasting heeft gevoegd (de aangiftes over de jaren 2015, 2016 en 2017), evenals de tot dan toe vastgestelde aanslagen inkomstenbelasting (over de jaren 2015, 2016 en 2017). Evenmin is in geschil dat hieruit niet kon worden afgeleid dat [wederpartij] van werkgever was gewisseld, nu deze wisselingen in 2018 hebben plaatsgevonden. Deze wisselingen zijn de minister eerst bekend geworden uit de in het kader van de nacontrole opgevraagde en overgelegde aangifte en aanslag inkomstenbelasting 2018.
11.5. Naar het oordeel van de Afdeling is het aan de minister te wijten dat hij ten tijde van de vaststelling van de subsidie op 16 oktober 2019 niet op de hoogte was van de wisselingen van werkgever door [wederpartij]. De minister heeft er immers zelf voor gekozen om in de SOIT vast te leggen dat de vaststellingsaanvraag uiterlijk op 1 juli 2019 moest zijn ingediend en het vaststellingsbesluit vervolgens binnen 22 weken na ontvangst daarvan wordt genomen, terwijl hem bekend was, of had kunnen zijn dat voor eind 2019 nog niet alle voor de vaststelling relevante gegevens beschikbaar zouden zijn. Daarmee wist hij, of had hij kunnen weten dat de toepassing van de SOIT er toe zou leiden dat subsidie werd vastgesteld op basis van onvolledige gegevens. Hij heeft zodoende het risico genomen dat de subsidie onjuist zou worden vastgesteld. Er is geen sprake van feiten of omstandigheden waarvan de minister ten tijde van de vaststelling van de subsidie redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn. Dat, naar de minister heeft gesteld, [wederpartij] op grond van de SOIT de wisselingen had moeten melden, maakt het voorgaande niet anders.
Conclusie beroep
12. Gelet op het voorgaande is niet voldaan aan artikel 4:49, eerste lid, aanhef en onder a, respectievelijk onder b, van de Awb en was de minister niet bevoegd om de subsidievaststelling van [wederpartij] te herzien naar nihil. Dit betekent dat de rechtbank terecht, zij het op onjuiste gronden, het beroep van [wederpartij] gegrond heeft verklaard, het besluit van 27 februari 2023 heeft vernietigd en het besluit van 28 april 2022 heeft herroepen. De Afdeling zal de uitspraak van de rechtbank daarom bevestigen, met verbetering van de gronden waarop zij rust.
13. Omdat het hoger beroep van de minister gegrond is, hoeft hij geen proceskosten te vergoeden.
13.1.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. bevestigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 februari 2025 in zaak nr. 23/1793.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. M.C. Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Ouwehand
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025
752
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:49
1. Het bestuursorgaan kan de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;
b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of
c. indien de subsidie-ontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen.
[…]
Kwaliteitswet zorginstellingen (zoals deze luidde ten tijde van belang)
Artikel 1
[..]
3. Niet als instelling wordt beschouwd het organisatorisch verband waarbinnen in het kader van de binnen een ander organisatorisch verband verleende zorg, een deel van die zorg wordt verleend.
[…]
Subsidieregeling overgang integrale tarieven medisch specialistische zorg (SOIT)
Artikel 1 Definities
In deze regeling wordt verstaan onder:
[…]
instelling: organisatorisch verband anders dan een organisatorisch verband als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen, dat strekt tot de verlening van zorg als omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet;
[…]
zorgaanbieder:
1. de natuurlijke of de rechtspersoon, die een instelling in stand houdt;
2. de natuurlijke personen of de rechtspersonen, die gezamenlijk een instelling vormen.
Artikel 4 Activiteiten
De Minister verstrekt de subsidie met het oog op de beëindiging na 31 december 2014 en voor 1 juli 2015 van de hoedanigheid als vrij gevestigd medisch specialist en het met ingang van het tijdstip van die beëindiging, uitsluitend op basis van één of meer arbeidsovereenkomsten met één of meer zorgaanbieders werkzaam zijn als medisch specialist.
Artikel 5 Bedrag
[…]
2. Het bedrag van de subsidie is in afwijking van het eerste lid, nihil indien:
a. de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 4 niet of niet geheel hebben plaatsgevonden, of
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, bedoeld in artikel 9.
Artikel 9 Aanvullende doelverplichtingen
1. De subsidie-ontvanger is vanaf het tijdstip, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, tot en met 31 mei 2019:
a. medisch specialist;
b. als medisch specialist voor ten minste twintig uren per week werkzaam in één of meer instellingen, en
c. uitsluitend op basis van één of meer arbeidsovereenkomsten met één of meer zorgaanbieders, als medisch specialist werkzaam.
[…]
3. De subsidie-ontvanger doet in de periode, bedoeld in het eerste lid, onverwijld een schriftelijke melding aan de Minister van een nieuwe met een zorgaanbieder afgesloten arbeidsovereenkomst of van een wijziging van een met een zorgaanbieder afgesloten arbeidsovereenkomst met betrekking tot
de arbeidsduur.
Artikel 10 Aanvraag vaststelling
1. De zorgaanbieder respectievelijk een zorgaanbieder waarmee de medisch specialist een arbeidsovereenkomst heeft gesloten, dient namens de medisch specialist, een aanvraag tot vaststelling van de subsidie uiterlijk op 1 juli 2019 in.
[…]
4. Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie worden gevoegd:
a. een kopie van de aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2015 en de daaropvolgende jaren, die de medisch specialist heeft gedaan;
b. indien de ondernemingsactiviteiten als vrij gevestigd medisch specialist in een rechtspersoon waren ondergebracht een kopie van de aangifte van de vennootschapsbelasting over het jaar 2015 die voor die rechtspersoon is gedaan;
c. de door de inspecteur vastgestelde aanslagen, bedoeld in artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen inzake de door de medisch specialist over het jaar 2015 en daaropvolgende jaren verschuldigde inkomstenbelasting met de toelichting;
d. de door de inspecteur vastgestelde aanslag, bedoeld in artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen inzake de door in onderdeel b bedoelde rechtspersoon over het jaar 2015 verschuldigde vennootschapsbelasting;
e. de machtiging, bedoeld in het derde lid, en
f. het tussen de medisch specialist en de zorgaanbieder, bedoeld in het eerste lid, overeengekomen schema van de betalingen van de door de Minister vastgestelde subsidie.
Artikel 11 Besluit tot vaststelling
1. Binnen tweeëntwintig weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie bedoeld in artikel 10 neemt de Minister een besluit op de aanvraag.
[…]