202305658/1/R2.
Datum uitspraak: 5 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in Someren (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Someren,|
verweerder
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] en [locatie 2]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 18 november 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plan maakt op het perceel [locatie 1] en [locatie 2] twee burgerwoningen mogelijk. Ter plaatse is een gemengd agrarisch bedrijf gevestigd met bedrijfsgebouwen en twee bedrijfswoningen. De initiatiefnemer is voornemens de veehouderij te staken. De burgerwoningen krijgen een eigen bestemmingsvlak. De agrarische bedrijfsgebouwen worden gesaneerd en de milieuvergunning wordt ingetrokken.
[appellant] woont op het perceel [locatie 3] dat direct grenst aan het plangebied. Hij komt op tegen het plan voor zover dat de realisering van een woning op korte afstand van zijn woning mogelijk maakt.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Het beroep
Regeling Ruimte voor Ruimte
4. [appellant] betoogt dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met de zogenoemde ‘Ruimte voor Ruimte regeling’. Hierin staat volgens [appellant] dat tussen de zijgevels van woningen minimaal een afstand van 16 meter moet worden aangehouden. In het plan is de afstand tussen zijn woning en de dichtstbijgelegen nieuw te bouwen woning 11 meter.
4.1. Volgens de raad is het plan niet gebaseerd op de Ruimte-voor -Ruimte-regeling als bedoeld in artikel 3.79 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Het gaat in dit plan om een gebruik van twee voormalige bedrijfswoningen als burgerwoningen op grond van artikel 3.69, onder d, van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.
4.2. Artikel 3.69, onder d, van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, zoals die gold ten tijde van het bestreden besluit (hierna: Iov), luidt:
"Artikel 3.69 Afwijkende regels wonen
In afwijking van artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied kan een bestemmingsplan voorzien in:
(…)
d. het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, als is verzekerd dat:
1. er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;
2. overtollige bebouwing wordt gesloopt."
Artikel 3.79, lid 1, van de Iov luidt:
"Artikel 3.79 Ruimte-voor-ruimtekavel
Een bestemmingsplan kan voorzien in een of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels in Stedelijk gebied of Landelijk gebied als deze ontwikkeling:
a. door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte plaatsvindt, gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit;
b. op een aanvaardbare locatie plaatsvindt als bedoeld in artikel 3.78, derde lid; en
c. past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied, bedoeld in artikel 3.77."
4.3. Het plan voorziet in woonbestemmingen voor twee burgerwoningen op de gronden van twee voormalige bedrijfswoningen. In 3.2.2.4 van de plantoelichting staat dat deze ontwikkeling aan artikel 3.69 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is getoetst. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet is gebaseerd op de Ruimte-voor-Ruimte-regeling. Het plan is daarmee dan ook niet in strijd. Het betoog faalt.
Afstand tot de bestemmingsgrens
5. [appellant] betoogt dat het plan leidt tot de onomkeerbare situatie dat de zijgevel van zijn woning aan de [locatie 3] te dicht op de bestemmingsgrens van de woonbestemming op zijn perceel komt te staan. De afstand tussen zijn woning en die bestemmingsgrens dient krachtens artikel 19.2.2, onder k, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Someren - Deelgebied 3" minimaal vijf meter te zijn, terwijl deze afstand feitelijk ongeveer één meter is. [appellant] wilde een aangrenzende strook grond van vijf meter kopen om de situatie in overeenstemming te brengen met dit bestemmingsplan. Met de verwezenlijking van het nu voorliggende plan kan deze situatie volgens [appellant] nooit meer worden gecorrigeerd, aangezien een van de nieuw te bouwen woningen op het perceel nabij de perceelsgrens met [locatie 3] wordt gebouwd.
5.1. De woning van [appellant] ligt niet in het plangebied van het nu voorliggende plan. Dat plan leidt er ook niet toe dat de afstand tussen zijn woning en de bestemmingsgrens van zijn perceel wijzigt. De raad heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat [appellant] door de woonbestemming in dit plan niet onevenredig wordt benadeeld. Het betoog slaagt niet.
Overigens heeft de raad er in het verweerschrift op gewezen dat tussen de woning van [appellant] en de in het plan voorziene naastgelegen nieuwbouwwoning nog een strook grond ligt van 5 m met een agrarische bestemming, waar ingevolge de planregels van het plan geen woning is toegestaan. Bovendien moet de in het plan voorziene nieuwbouwwoning ingevolge artikel 4.2.2, aanhef en onder f, van de planregels ook 5 m van de grens van de woonbestemming liggen. Gelet hierop zal de nieuw te bouwen woning op minimaal 10 m van de perceelgrens van [appellant] komen te staan.
Planverbeelding
6. [appellant] betoogt dat er een fout in de verbeelding van het plan zit. In het plan is de oorspronkelijke bebouwing van [locatie 3] afgebeeld, terwijl dit niet de huidige feitelijke situatie is.
6.1. In de verbeelding van dit plan zijn alleen de kadastrale grenzen met het perceel [locatie 3] weergegeven. Omdat het perceel [locatie 3] en de daarop aanwezige bebouwing geen deel uitmaakt van het plangebied zelf, kan een gebrek in de weergave daarvan, wat daar ook van zij, niet leiden tot vernietiging van het plan. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Boermans
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025