ECLI:NL:RVS:2025:5338

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
202300038/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen maatwerkvoorschrift opgelegd door Waterschap Aa en Maas met betrekking tot obstakels in beschermingszone

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Het dagelijks bestuur van het Waterschap Aa en Maas heeft op 17 september 2020 een maatwerkvoorschrift opgelegd aan [appellant], waarin hij verplicht werd om verschillende obstakels van zijn perceel in [woonplaats] te verwijderen. Deze obstakels, waaronder een heg, beplanting, dakpannen en boomkonten, bevinden zich in de beschermingszone van de Aa, wat in strijd is met artikel 3.1 van de Keur Waterschap Aa en Maas 2015. Het dagelijks bestuur heeft deze maatregel genomen om voldoende ruimte te creëren voor onderhoud aan de watergang.

[Appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het dagelijks bestuur heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 11 november 2022 het beroep van [appellant] tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het naleven van het maatwerkvoorschrift zonder financiële compensatie een onaanvaardbare inbreuk op zijn eigendom vormt, zoals bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 7 oktober 2025 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank gemotiveerd is ingegaan op de gronden van [appellant] en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling concludeert dat het dagelijks bestuur voldoende heeft onderbouwd dat het inzetten van grotere machines op een bredere strook grond efficiënter en veiliger is voor het onderhoud van de watergangen. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank blijft in stand.

Uitspraak

202300038/1/R1.
Datum uitspraak: 5 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 11 november 2022 in zaak nr. 21/2618 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het Waterschap Aa en Maas.
Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2020 heeft het dagelijks bestuur aan [appellant] een maatwerkvoorschrift opgelegd dat inhoudt dat hij verschillende obstakels van zijn perceel [locatie] in [woonplaats] (hierna: het perceel) moet verwijderen en verwijderd houden.
Bij besluit van 21 september 2021heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 november 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 7 oktober 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. Koster, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. K.M.C. van Houten, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
2.       Het perceel is in eigendom van [appellant]. Het perceel grenst aan de Aa. Het dagelijks bestuur heeft geconstateerd dat verschillende obstakels, te weten een heg, overige beplanting, een stapel dakpannen en boomkonten, in de beschermingszone van de Aa liggen. Dit is volgens het dagelijks bestuur in strijd met artikel 3.1 van de Keur Waterschap Aa en Maas 2015 (hierna: de Keur). Het dagelijks bestuur wil deze obstakels verwijderd hebben om genoeg ruimte te krijgen voor onderhoud. Het dagelijks bestuur heeft daarom aan [appellant] een maatwerkvoorschrift opgelegd. Het maatwerkvoorschrift verplicht [appellant] om uiterlijk op 1 december 2020 genoemde obstakels op het perceel te verwijderen en verwijderd te houden uit de beschermingszone van de Aa.
De gronden van het hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat naleven van het maatwerkvoorschrift, zonder dat daar financiële compensatie tegenover staat, leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op zijn eigendom als bedoeld in artikel 1 Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Ook betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn belangen niet onevenredig worden benadeeld in verhouding tot het belang dat met het maatwerkvoorschrift wordt gediend. Ter onderbouwing van zijn betoog voert [appellant] onder meer aan dat de gevolgen van de verwijdering van de in het maatwerkvoorschrift genoemde obstakels vergaand zijn. Hij wijst erop dat hij geen zeggenschap heeft over de inrichting van zijn eigen grond, zijn woonperceel bloot komt te liggen en er nagenoeg geen privacy meer is. Om dit verlies te compenseren moet hij aanvullende kosten maken. Ook is volgens [appellant] de inbreuk op zijn eigendom onderschat. Verder voert [appellant] aan dat door het dagelijks bestuur niet is onderbouwd waarom aan het algemeen belang in de vorm van efficiënt en veilig onderhoud een zwaarder gewicht toekomt dan aan zijn belang om de desbetreffende strook grond te kunnen gebruiken. Hij stelt dat het belang van het dagelijks bestuur alleen is gelegen in het beperken van de kosten van het onderhoud. Volgens hem is ook niet duidelijk waarom het gebruik van grote machines voor het onderhoud op zijn perceel nodig is. Volgens [appellant] blijft op veel plekken langs de Aa het gebruik van kleinere machines noodzakelijk, is de toegenomen veiligheid door het verbreden van de onderhoudsstrook niet aangetoond en is ook op zijn perceel sinds jaar en dag met kleinere machines op een smallere strook grond gewerkt zonder incidenten.
3.1.    De Afdeling ziet in deze gronden geen aanleiding om te komen tot een ander oordeel dan de rechtbank. De rechtbank is gemotiveerd op de door [appellant] naar voren gebrachte gronden over de inbreuk op zijn eigendom, de vergoeding van eventuele schade en de belangenafweging ingegaan. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank over deze gronden en de overwegingen in de uitspraak van de rechtbank, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat het dagelijks bestuur voldoende heeft gemotiveerd dat het inzetten van grotere machines op een bredere strook grond efficiënter en daarmee goedkoper is, mede gelet op het aantal kilometers aan watergangen dat moet worden onderhouden. De omstandigheid dat langs de Aa in een enkel geval nog met kleinere machines op een smalle strook grond moet worden gewerkt, leidt niet tot een ander oordeel. Het dagelijks bestuur mocht zich namelijk op het standpunt stellen dat elk deel waar een bredere onderhoudsstrook kan worden gerealiseerd, bijdraagt aan efficiënt onderhoud. Ook mocht het dagelijks bestuur zich op het standpunt stellen dat het uitvoeren van onderhoud op een bredere strook grond veiliger is, omdat dan meer ruimte beschikbaar is voor de machines en daarmee verder van de insteek kan worden gereden. Het enkele feit dat in het verleden het onderhoud wel op een smallere strook grond heeft plaatsgevonden, maakt op zichzelf niet dat het al daarom om een veilige situatie ging. Gezien het voorgaande heeft het dagelijks bestuur niet slechts een financieel belang.
Het betoog slaagt niet.
Slotoverwegingen
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
5.       Het dagelijks bestuur hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Montagne
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025
374