202205821/1/R4.
Datum uitspraak: 5 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend in [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank NoordNederland van 27 september 2022 in zaak nr. 21/2543 in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B]
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat (thans: de minister van Klimaat en Groene Groei).
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2021 heeft de minister het verzoek van [appellant A] en [appellant B] om handhavend op te treden wegens overlast van laagfrequent geluid afgewezen.
Bij besluit van 12 juli 2021 heeft de minister het door [appellant A] en [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2022 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellant B] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant A] en [appellant B] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2025, waar de minister, vertegenwoordigd door H. van Gellecum en J. van Driel, is verschenen. Voorts is ter zitting de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (hierna: NAM), vertegenwoordigd door mr. S.R. Tabak, advocaat te Den Haag, en [partij], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 27 juli 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2. [appellant A] en [appellant B] woonden ten tijde van het verzoek op ongeveer 2 km afstand van de ondergrondse gasopslag Norg. Voor de exploitatie van deze gasopslag heeft de minister aan de NAM bij besluit van 7 april 2011 een omgevingsvergunning verleend. [appellant A] en [appellant B] hebben de minister verzocht om handhavend op te treden vanwege overlast van laagfrequent geluid. Zij willen dat de minister de geluidsoverlast beoordeelt met behulp van een dB(C) weging of met toepassing van een ongewogen dB(Z) registratie. De minister heeft het verzoek afgewezen omdat uit de geluidsvoorschriften bij de omgevingsvergunning volgt dat het geluidsniveau wordt gemeten met een dB(A) weging en een overtreding van die geluidsvoorschriften is niet geconstateerd. De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake was van een overtreding.
Laagfrequent geluid
3. [appellant A] en [appellant B] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een dB(A) weging ongeschikt is om laagfrequent geluid te meten. Volgens hen had een meting moeten worden verricht met een dB(C) of dB(Z) weging. Dit maakt volgens [appellant A] en [appellant B] dat de voorschriften bij de omgevingsvergunning onvoldoende bescherming bieden tegen overlast door laagfrequent geluid.
3.1. In voorschrift E bij de omgevingsvergunning van 7 april 2011 staan de geluidsnormen waaraan het door de gasopslag Norg veroorzaakte geluidsniveau moet voldoen. Deze normen zijn weergegeven in de eenheid dB(A). Volgens het op 12 maart 2019 uitgebrachte geluidsrapport dat in opdracht van de NAM is opgesteld door het Noordelijk Akoestisch Adviesburo B.V. wordt bij de woning van [appellant A] en [appellant B] aan deze geluidsvoorschriften voldaan. De rechtbank heeft gelet hierop terecht geoordeeld dat de minister niet bevoegd is om tot handhaving over te gaan omdat een overtreding ontbreekt.
Een vergunningsvoorschrift waaruit volgt dat het geluidsniveau van de gasopslag Norg gemeten moet worden met een dB(C) weging of een ongewogen dB(Z) meting ontbreekt. Al hetgeen daarover door [appellant A] en [appellant B] is aangevoerd kan dan ook niet leiden tot het oordeel dat sprake zou zijn van een overtreding waartegen door de minister handhavend diende te worden opgetreden. De vraag of voorschrift E onvoldoende bescherming biedt tegen laagfrequent geluid heeft de rechtbank terecht niet beantwoord omdat in deze procedure alleen de weigering om handhavend op te treden aan de orde is.
Het betoog slaagt niet.
Overig
4. Ook in wat voor het overige nog is aangevoerd door [appellant A] en [appellant B] ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat sprake is van een overtreding.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J.W.P. van Gastel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Van Gastel
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025
700-1165