ECLI:NL:RVS:2025:5347

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
202401017/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de weigering van een omgevingsvergunning voor de aanleg van een waterpartij in Nieuwer Ter Aa

Op 5 november 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan in een zaak tussen [appellant A] en [appellant B] tegen het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht. De zaak betreft de weigering van een omgevingsvergunning voor de aanleg van een waterpartij op een perceel in Nieuwer Ter Aa. Het college had de vergunning geweigerd op basis van de aantasting van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden. De appellant, die een kampeerterrein exploiteert op het perceel, had bezwaar gemaakt tegen deze weigering. In eerdere uitspraken was het college al op de hoogte gesteld van gebreken in de motivering van hun besluiten. De Afdeling oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanleg van de waterpartij zou leiden tot een onevenredige aantasting van het landschap. De Afdeling droeg het college op om binnen acht weken na de uitspraak het gebrek in de motivering te herstellen en opnieuw te beoordelen of de waterpartij de waarden van het gebied zou aantasten. Indien het college niet binnen deze termijn voldoet, zal de Afdeling aannemen dat de waterpartij niet leidt tot een blijvende onevenredige aantasting van de waarden van het gebied.

Uitspraak

202401017/1/R4.
Datum uitspraak: 5 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), wonend in Nieuwer Ter Aa, gemeente Stichtse Vecht,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2019 heeft het college geweigerd [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor de aanleg van een waterpartij op het perceel aan de [locatie] in Nieuwer Ter Aa.
Bij besluit van 23 juni 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 18 december 2019 herroepen.
Bij tussenuitspraak van 16 maart 2021 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld een in die uitspraak geconstateerd gebrek aan dat besluit te herstellen.
Bij besluit van 15 juni 2021 heeft het college het besluit van 23 juni 2020 vervangen en het besluit van 18 december 2019 niet herroepen.
Bij uitspraak van 26 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 23 juni 2020 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het tegen het besluit van 15 juni 2021 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1663, heeft de Afdeling het door [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd, de beroepen tegen de besluiten van 23 juni 2020 en 15 juni 2021 gegrond verklaard en die besluiten vernietigd, en bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
Bij besluit van 4 januari 2024 heeft het college het besluit van 18 december 2019 in stand gelaten en de motivering daarvan aangevuld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 19 september 2025, waar [appellant A] en [appellant B] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.S.I. Orie en mr. C. Brons, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 26 oktober 2019. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [appellant] woont op het perceel [locatie] in Nieuwer Ter Aa (hierna: het perceel) en exploiteert daar onder meer een kampeerterrein. Hij wil op het perceel een waterpartij aanleggen, door hem aangeduid als een poel, van ongeveer 12 m breed, 28 m lang en 1,5 m diep, en heeft hiervoor een aanvraag om omgevingsvergunning gedaan.
Het college heeft de aanvraag van [appellant] afgewezen, omdat volgens het college de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden van het gebied onevenredig worden aangetast door de waterpartij.
Wet- en regelgeving
3.       Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied West" de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden". De regels die bij deze bestemming horen staan in artikel 3 van de planregels bij dat bestemmingsplan. In artikel 40 van die planregels is een omgevingsvergunningplicht neergelegd voor een aantal werkzaamheden, waaronder het ontgraven van gronden en beplanten van houtopstanden. In die bepaling staan ook de beoordelingscriteria voor een omgevingsvergunning voor dergelijke werkzaamheden. Hierin staat, kort gezegd, dat de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden van het gebied door de werkzaamheden niet blijvend onevenredig mogen worden aangetast.
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Gronden van het beroep
4.       [appellant] betoogt dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft geweigerd. Hij meent nog altijd dat de waterpartij in de omgeving past en de landschapswaarden van het gebied niet onevenredig zal aantasten. Hij wijst erop dat het perceel is omringd door een brede strook bomen, deels recent voor de vergunningaanvraag geplant en deels al ruim een eeuw daar aanwezig, zodat de waterpartij niet te zien zal zijn vanaf de openbare weg. Hij heeft om dat te laten zien enkele foto’s van het perceel overgelegd.
4.1.    In de uitspraak van 26 april 2023 heeft de Afdeling het volgende overwogen: "Uit het rapport van Buro SRO blijkt niet op welke manier het de op het perceel aanwezige en vergunde landschapselementen heeft betrokken bij de beantwoording van de vraag of de aanleg van de waterpoel leidt tot een aantasting van het cultuurhistorisch landschap. Daarom is niet duidelijk of de aanleg van de waterpartij leidt tot een onevenredige aantasting van het cultuurhistorisch landschap. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in het rapport veel waarde wordt gehecht aan de zichtbaarheid van de waterpartij en de openheid van het landschap. Maar als juist is dat de waterpartij door de al aanwezige landschapselementen zoals de bomenrijen niet of beperkt zichtbaar zal zijn en het perceel door die landschapselementen niet open is, valt zonder nadere motivering niet in te zien waarom desondanks sprake is van een onevenredige aantasting van het landschap."
4.2.    In het besluit van 4 januari 2024 staat dat de waterpartij de cultuurhistorische waarden en landschapswaarden van het gebied zal aantasten. Volgens het college is die aantasting onevenredig, omdat de waterpartij breder is dan de traditioneel in het gebied gegraven sloten, waardoor de formele verkaveling wordt doorbroken en het open karakter van het landschap wordt verstoord. Ter onderbouwing hiervan verwijst het college naar datzelfde rapport van Buro SRO van 10 juni 2021 en de Toets Landschapswaarden en Landschappelijke Inpassing van de gemeentelijk landschapsdeskundige van 31 augustus 2023 (hierna: de Toets). Het college verwijst ook naar een luchtfoto van het perceel uit 2023. Volgens het college is het open karakter van het landschap van belang, en maakt zicht daar deel van uit.
Op de zitting van de Afdeling heeft het college verder toegelicht dat zicht op de waterpartij in zijn beoordeling een geringe rol speelt. De doorbreking van de traditionele verkavelingsstructuur is voor het college de belangrijkste reden om de omgevingsvergunning te weigeren.
4.3.    In de Toets staat dat het zicht op de waterpartij vanaf de openbare weg over een korte afstand zal worden weggenomen door een geriefhoutbosje dat langs de perceelgrens tegen de Oukoop aanligt. Verder staat erin dat ten westen van de beoogde locatie voor de waterpartij, dat wil zeggen daarachter vanaf de openbare weg gezien, een wal met beplanting ligt.
4.4.    De Afdeling vindt de nadere motivering van het college ook deze keer onvoldoende om te oordelen dat de aantasting van het landschap daadwerkelijk onevenredig is. Niet elke aantasting is onevenredig: de maatstaf daarvoor ligt aanmerkelijk hoger dan voor enkel een aantasting. De Afdeling begrijpt uit de Toets dat zicht op de locatie voor de waterpartij op zijn minst genomen beperkt zal zijn vanwege de aanwezige landschapselementen (in het bijzonder het geriefhoutbosje). De Afdeling begrijpt daaruit ook dat door de bestaande landschapselementen (in elk geval het geriefhoutbosje en de wal met beplanting van bomen) het perceel al niet meer open is. Dat is ook te zien op de foto’s die [appellant] heeft overgelegd. De waterpartij kan daarom niet worden aangemerkt als een onevenredige aantasting van het landschap voor zover het gaat om het zicht daarop.
Voor wat betreft de traditionele verkavelingsstructuur is de Afdeling het met het college eens dat de waterpartij de inrichting van het perceel anders maakt dan die van andere percelen in de omgeving. Het traditionele verkavelingslandschap wordt gekenmerkt door lange percelen met daarop boerderijen en weiland, omringd door smalle sloten. Een waterpartij in het midden van een weiland is afwijkend en daarom een zekere aantasting van dat landschap. De motivering van het college gaat echter niet verder dan dat. Daaruit volgt niet dat die aantasting ook de hogere maatstaf van een onevenredige aantasting haalt.
Dit bij elkaar betekent dat het besluit van 4 januari 2024 niet berust op een deugdelijke motivering.
Het betoog slaagt.
5.       Gezien het voorgaande komt de Afdeling nog niet toe aan een bespreking van het betoog van [appellant] over het gelijkheidsbeginsel.
Conclusie
6.       Gelet op wat de Afdeling onder 4.4 heeft overwogen, is het besluit van 4 januari 2024 in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb genomen.
7.       Op grond van artikel 8:51d van de Awb draagt de Afdeling het college op om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat hiervoor is overwogen, het onder 4.4 vastgestelde gebrek te herstellen. Het college moet hiervoor opnieuw beoordelen of de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden van het gebied door de waterpartij blijvend onevenredig zullen worden aangetast. Als het college zich weer op het standpunt stelt dat sprake is van een onevenredige aantasting, dan zal het dat deugdelijk moeten motiveren. Het college kan bij die motivering dan niet volstaan met wat het hierover in de voorgaande besluiten heeft aangevoerd. Als het college na de herbeoordeling tot de conclusie komt dat geen sprake is van een onevenredige aantasting, moet het de gevraagde omgevingsvergunning alsnog verlenen.
Indien het college niet binnen de termijn van acht weken aan deze opdracht voldoet, zal de Afdeling het college niet nogmaals in de gelegenheid stellen om een betere motivering te geven. De Afdeling zal er dan van uitgaan dat de waterpartij niet tot een blijvende onevenredige aantasting van de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden van het gebied leidt.
8.       Het college moet de Afdeling en [appellant] de uitkomst meedelen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen.
Proceskosten en griffierecht
9.       In de einduitspraak zal worden beslist over de vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht op om:
- binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overwegingen 4.4 en 7 het daar omschreven gebrek in het besluit van 4 januari 2024 te herstellen;
- de Afdeling en [appellant A] en [appellant B] de uitkomst mee te delen en een gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.C. Hoekstra, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hoekstra
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025
457-860
Bijlage Wet- en regelgeving
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: […]
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald. […]
Bestemmingsplan "Landelijk Gebied West"
Artikel 3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van volwaardige agrarische bedrijven;
b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' is een intensieve veehouderij toegestaan;
c. uitsluitend ter plaatse van de hieronder vermelde aanduiding, tevens voor die functie:
Aanduiding              Functie
gemaal                   gemaal
hovenier                  hoveniersbedrijf
kampeerterrein        kampeerterrein
paardenhouderij       productiegerichte paardenhouderij, niet zijnde manege
recreatiewoning       recreatiewoning
specifieke vorm van
agrarisch met
waarden - kwekerij   kwekerij
specifieke vorm van
bedrijf - loonbedrijf  loonwerkersbedrijf
d. maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak, met uitzondering van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', mits daarvoor of gelijktijdig de bij hetzelfde agrarisch bedrijf behorende agrarische bedrijfsgebouwen zijn of worden voltooid en deze agrarische bedrijfsgebouwen een gezamenlijke inhoud van ten minste 1.000 m3 hebben. Indien ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bedrijfswoningen' een afwijkend aantal agrarische bedrijfswoningen is aangegeven, is het aangegeven aantal bedrijfswoningen toegestaan;
e. het behoud en het herstel van de ter plaatse voorkomende, dan wel de daaraan eigen cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden gelegen buiten de bouwvlakken;
f. ecologische verbindingszones;
g. kleinschalig kamperen, voor zover de onder e bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast;
h. extensief dagrecreatief medegebruik, voor zover de onder e bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast;
i. de uitoefening van bestaande nevenactiviteiten, welke per adres zijn aangegeven in de bij deze regels behorende bijlage 'Lijst van bestaande nevenactiviteiten', tot maximaal de aldaar aangegeven oppervlakte en de nevenactiviteiten binnen de bestaande agrarische bedrijfsgebouwen plaatsvinden, met dien verstande dat buitenactiviteiten binnen en direct aansluitend aan het bouwvlak mogen plaatsvinden indien de activiteit uitvoerbaar is in open grond;
j. bestaande zomerwoningen;
k. water en watergangen;
l. behoud en/of herstel van oever- en slootvegetaties;
m. groenvoorzieningen,
met de daarbij behorende:
n. bouwwerken;
o. erfbeplanting;
p. tuinen;
q. nutsvoorzieningen;
r. wegen en paden;
s. erven en terreinen.
Paardenbakken zijn niet in de bestemming begrepen, met uitzondering van bestaande legale paardenbakken.
Artikel 3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Het bepaalde in artikel 40 is van toepassing.
Artikel 40.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden op en in de hierna genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde en niet zijnde werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, uit te voeren te doen of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:
werken/werkzaamheden:
a.       het ontgraven, vergraven en egaliseren van gronden;
b.       het bebossen of anderszins beplanten met hoog opgaande houtopstanden, bomen, struiken of heesters (met een hoogte van 1,5 m en meer);
c.       het rooien, kappen en dunnen van houtopstanden, bomen, struiken of heesters, behoudens het oogsten van teelten;
d.       het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
e.       het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verleggen, verruimen en dempen van bestaande waterlopen, sloten, greppels, kolken, oppervlaktewater, oevers, kades en dijken;
f.        het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
g.       het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
h.       diepploegen en diepwoelen, zijnde het extra diep -0,4 m of meer- omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd;
i.        werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of (grond)waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten of het aanleggen van verhardingen waarbij het verhard oppervlak uitbreidt met meer dan 1.000 m2;
j.        het scheuren van grasland;
k.       het plaatsen van teeltondersteunende voorzieningen, met dien verstande, dat teeltondersteunende voorzieningen met een oppervlakte van meer dan 4 ha niet zijn toegestaan;
l.        het aanleggen van paardenbakken.
Artikel 40.2 Beoordelingscriteria
Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 40.1 alleen indien door de in lid 40.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredige of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuurlijke en landschapswaarden in het betrokken gebied.