ECLI:NL:RVS:2025:5350

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
202302077/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om verstrekking van dossier kinderopvangtoeslag en ingebrekestelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het beroep van [appellante] ongegrond werd verklaard. De zaak betreft een verzoek van [appellante] aan de Dienst Toeslagen om toezending van alle correspondentie, betaaloverzichten en aanvragen met betrekking tot haar kinderopvangtoeslag voor het jaar 2016. Na het indienen van een ingebrekestelling op 5 februari 2020, omdat de gevraagde stukken niet waren ontvangen, heeft de Dienst Toeslagen op 17 februari 2020 medegedeeld dat deze ingebrekestelling ten onrechte was ingediend. Hiertegen heeft [appellante] bezwaar gemaakt, maar de Dienst Toeslagen verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het verstrekken van een dossier geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het een feitelijke handeling betreft zonder rechtsgevolg. Ook het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat bijzondere omstandigheden door het coronavirus een langere termijn rechtvaardigden. In hoger beroep betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte haar aanvullende stukken buiten beschouwing heeft gelaten en dat haar verzoek als een AVG-verzoek moet worden gekwalificeerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld over de kwalificatie van het verzoek en de afwijzing van de schadevergoeding. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

202302077/1/A3.
Datum uitspraak: 5 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Honselersdijk, gemeente Westland,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 februari 2023 in zaak nr. 22/3643 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen (nu en hierna: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2020 heeft de Dienst Toeslagen aan [appellante] medegedeeld dat zij ten onrechte een ingebrekestelling heeft ingediend.
Bij besluit van 5 mei 2022 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 1 oktober 2025, waar de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 2 december 2019 heeft [appellante] een verzoek ingediend bij de Dienst Toeslagen om toezending van alle correspondentie, betaaloverzichten en aanvragen met betrekking tot haar kinderopvangtoeslag voor het jaar 2016. Op 5 februari 2020 heeft [appellante] een ingebrekestelling verstuurd aan de Dienst Toeslagen, omdat zij op dat moment nog niet de door haar gevraagde stukken had ontvangen. De Dienst Toeslagen heeft [appellante] op 17 februari 2020 medegedeeld dat zij deze ingebrekestelling ten onrechte heeft verstuurd. Hiertegen heeft [appellante] bezwaar gemaakt. De Dienst Toeslagen heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het verstrekken van een dossier geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), omdat dit een feitelijke handeling is die niet gericht is op een rechtsgevolg. Het niet tijdig verstrekken van een dossier kan daarmee niet worden aangemerkt als het niet tijdig nemen van een besluit. Het verzoek om een volledig dossier te verstrekken kan volgens de rechtbank ook niet worden gekwalificeerd als een verzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: de AVG) om kennisname (van de verwerking) van persoonsgegevens. Verder heeft de rechtbank het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat er door het coronavirus sprake was van bijzondere omstandigheden die een langere termijn voor de bezwaar- en beroepsprocedure rechtvaardigden, nu [appellante] mondeling gehoord wilde worden en toen dat eenmaal weer kon herhaaldelijk niet reageerde op uitnodigingen voor een hoorzitting.
Beoordeling van het hoger beroep
3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de aanvullende stukken van het door haar ingediende Wob-verzoek van 14 december 2021 buiten beschouwing heeft gelaten vanwege de goede procesorde. Verder betoogt [appellante] dat haar verzoek aan de Dienst Toeslagen moet worden gekwalificeerd als een AVG-verzoek. Zij heeft dus om een besluit gevraagd. Zij heeft de Dienst Toeslagen terecht een ingebrekestelling gestuurd en de Dienst Toeslagen heeft dwangsommen verbeurd. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bij de afhandeling van het bezwaar ten onrechte afgewezen. De rechtbank heeft haar ten onrechte aangerekend dat de bezwaarprocedure langer heeft geduurd omdat zij een lange periode herhaaldelijk niet heeft gereageerd op uitnodigingen voor een hoorzitting, aldus [appellante].
4.       De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank de door [appellante] op de dag van de zitting op 10 februari 2023 ingediende stukken buiten beschouwing heeft kunnen laten wegens strijd met de goede procesorde. Het betrof stukken waarover [appellante] na een openbaarmakingsbesluit op 31 januari 2023 de beschikking kreeg, over hoe de Dienst Toeslagen onder meer omgaat met ingebrekestellingen. Niet valt in te zien waarom deze stukken pas op de dag van de zitting konden worden ingediend. [appellante] gaat er met haar standpunt dat de Dienst Toeslagen bekend was met de door haar overgelegde stukken verder aan voorbij dat de goede procesorde ook meebrengt dat een rechter tijdig kennis moet kunnen nemen van stukken om zich goed voor te kunnen bereiden op een zitting.
Het betoog slaagt niet.
5.       Het verzoek van 2 december 2019 van [appellante] aan de Dienst Toeslagen noemt als onderwerp "verzoek m.b.t. kinderopvangtoeslag 2016" en luidt als volgt:
"Bij deze verzoek ik u mij alle correspondentie, betaaloverzichten, aanvragen, etc. met betrekking tot mijn toeslag kinderopvangtoeslag 2016 toe te sturen."
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat dit verzoek niet kan worden aangemerkt als een verzoek in de zin van de AVG en ook niet zo hoefde te worden begrepen. Er wordt op geen enkele manier gerefereerd aan persoonsgegevens of handelingen die een verwerkingsverantwoordelijke doet of kan doen met betrekking tot persoonsgegevens. Ook de ingebrekestelling die de gemachtigde van [appellante] stuurde geeft geen enkele indicatie dat iets anders bedoeld is dan het verkrijgen van het dossier met het oog op te verlenen bijstand in het kader van een procedure over "het debacle van de kinderopvangtoeslag(en)". Dat het een AVG-verzoek zou zijn is in bezwaar voor het eerst aangevoerd. De Dienst Toeslagen heeft het verzoek terecht aangemerkt als een verzoek om verstrekking van een dossier. Het verstrekken van een dossier is een feitelijke handeling. Dit betekent dat [appellante] geen verzoek heeft gedaan om een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb te nemen. Daarom is de dwangsomregeling in dit geval niet van toepassing.
Het betoog slaagt niet.
6.       De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank het verzoek om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn terecht heeft afgewezen. Door het coronavirus was het een tijd lang niet mogelijk om fysieke hoorzittingen te organiseren. De Dienst Toeslagen heeft [appellante] daarom aangeboden telefonisch te worden gehoord. [appellante] heeft te kennen gegeven dit niet te willen. Toen weer hoorzittingen gehouden konden worden heeft [appellante] geruime tijd niet gereageerd op uitnodigingen voor een hoorzitting. De stelling dat de Dienst Toeslagen deze feiten niet naar voren heeft gebracht in beroep zodat de rechtbank die niet bij haar oordeel mocht betrekken slaagt reeds niet omdat deze stelling onjuist is. De Dienst Toeslagen heeft dat namelijk wel gedaan in het verweerschrift. [appellante] heeft in hoger beroep verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat wat de rechtbank heeft overwogen niet klopt.
Het betoog slaagt niet.
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8.       De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025
735-1166