202407413/1/A2.
Datum uitspraak: 12 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 november 2024 in zaak nr. 23/8627 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Dienst Toeslagen (voorheen: de Belastingdienst/Toeslagen; hierna: de Dienst Toeslagen).
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 3 augustus 2022 heeft de Dienst Toeslagen aan [appellante] een compensatie toegekend voor de jaren 2007, 2012, 2013, 2014, 2016 en 2017 van in totaal € 141.397,00 en geweigerd aan [appellante] een compensatie toe te kennen voor de jaren 2006, 2008 tot en met 2011 en 2015.
Bij besluit van 29 september 2022 heeft de Dienst Toeslagen de voor de jaren 2007, 2012, 2013, 2014, 2016 en 2017 toegekende compensatie gewijzigd naar een bedrag van in totaal € 162.949,00.
Bij besluit van 22 november 2023 heeft de Dienst Toeslagen het door [appellante] tegen de besluiten van 3 augustus 2022, zoals gewijzigd bij het besluit van 29 september 2022, gemaakte bezwaar wat betreft de jaren 2007 en 2011 gegrond verklaard, de hoogte van de compensatie voor het jaar 2007 gewijzigd en voor het jaar 2011 alsnog een compensatie toegekend. Bij dit besluit heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. Het totaalbedrag van de compensatie is met dit besluit gewijzigd naar € 176.027,00.
Bij uitspraak van 1 november 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 21 juli 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. C.L. Mens, advocaat in Hoofddorp, en de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen. De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de Dienst Toeslagen in de gelegenheid te stellen een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 9 september 2025 heeft de Dienst Toeslagen het besluit van 22 november 2023 gewijzigd, in die zin dat alsnog aan [appellante] een compensatie voor het jaar 2015 is toegekend. Het totaalbedrag van de compensatie is met dit besluit gewijzigd naar € 197.092,00.
[appellante] heeft hierop gereageerd.
Met toestemming van partijen is afgezien van een nadere zitting. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft op 6 januari 2021 verzocht om een herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag voor de jaren 2006 tot en met 2017. Met het besluit van 22 november 2023, zoals gewijzigd bij het besluit van 9 september 2025, heeft de Dienst Toeslagen voor de jaren 2007 en 2011 tot en met 2017 aan [appellante] een compensatie toegekend van in totaal € 197.092,00 en voor de jaren 2006, 2008, 2009 en 2010, onder verwijzing naar het advies van de Commissie van Wijzen, een compensatie geweigerd.
Hoger beroep
2. [appellante] heeft in het nadere stuk van 22 september 2025 de gronden van het hoger beroep die gaan over de jaren 2007 en 2015 ingetrokken. Dit maakt dat het geschil in hoger beroep alleen nog ziet op de weigering van de compensatie voor het jaar 2010.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voor het jaar 2010 geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelen van de Dienst Toeslagen. De Dienst Toeslagen heeft in de brieven van 4 maart 2013 en 12 juni 2013 uitsluitend informatie opgevraagd voor één van haar kinderen, te weten [naam]. In deze brieven is ook opgemerkt dat de opvangperiode voor dit kind niet kan worden vastgesteld. De Dienst Toeslagen heeft in deze brieven geen informatie opgevraagd voor haar andere kind. Ook heeft zij destijds kenbaar gemaakt dat het voor haar onduidelijk was welke gegevens zij moest overleggen. De Dienst Toeslagen heeft vervolgens haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, waardoor zij niet de kans heeft gehad om in bezwaar alsnog bewijsstukken over te leggen.
3.1. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet hersteloperatie toeslagen (hierna: de Wht) kent de Dienst Toeslagen een compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die schade heeft geleden doordat bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen. In de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 2.1 van de Wht (Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3 (herdruk), blz. 70-71) is een niet-limitatieve opsomming van kenmerken genoemd die tot het oordeel kunnen leiden dat sprake is van institutionele vooringenomenheid.
3.2. De Afdeling stelt vast dat de Dienst Toeslagen [appellante] na afloop van het berekeningsjaar 2010 een informatieverzoek heeft gestuurd om vast te kunnen stellen op welk bedrag aan kinderopvangtoeslag zij over dat jaar recht had. Uit het antwoordformulier van 30 november 2011 en de daarbij gevoegde jaaropgave volgt dat voor de opvang van de twee kinderen van [appellante] in de periode van 6 januari 2010 tot en met 29 september 2010 kinderopvang is afgenomen bij kinderopvanginstelling Het Tuinhuis. Bij brief van 4 maart 2013 heeft de Dienst Toeslagen aanvullende informatie opgevraagd over de opvang van [naam]. Omdat de Dienst Toeslagen geen reactie op dit verzoek heeft ontvangen, heeft zij op 12 juni 2013 een herinnering gestuurd. Daarin is vermeld dat als de Dienst Toeslagen niet voor 26 juni 2013 de gevraagde informatie heeft ontvangen, het mogelijk is dat [appellante] de over 2010 ontvangen kinderopvangtoeslag moet terugbetalen. Uit de zich in het dossier bevindende stukken kan niet worden afgeleid dat [appellante] op het herhaalde informatieverzoek heeft gereageerd. De Dienst Toeslagen heeft vervolgens bij besluit van 13 november 2013 de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2010 op basis van de in de jaaropgave vermelde opvangperiode vastgesteld op € 3.936,00 en een bedrag van € 2.577,00 teruggevorderd. [appellante] heeft daartegen bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft [appellante] dezelfde gegevens overgelegd die uit de jaaropgave volgen. Verder heeft zij in het bezwaarschrift vermeld dat zij alle gegevens die zij in het bezit heeft, heeft overgelegd. Het bezwaar is door de Dienst Toeslagen niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig was ingediend.
3.3. De Dienst Toeslagen heeft naar het oordeel van de Afdeling niet vooringenomen gehandeld door de kinderopvangtoeslag van [appellante] vast te stellen op basis van de gegevens in de overgelegde jaaropgave. De Dienst Toeslagen heeft in de onbeantwoorde informatieverzoeken van 4 maart 2013 en 12 juni 2013 weliswaar informatie opgevraagd over de opvangperiode van [naam], maar dit ging om aanvullende informatie. Bij het informatieverzoek van 30 november 2011 heeft de Dienst Toeslagen wel degelijk gegevens opgevraagd over beide kinderen. De Dienst Toeslagen heeft vervolgens, zonder de nadere informatie over de opvangperiode van [naam] te hebben ontvangen, wel kinderopvangtoeslag toegekend over de opvangperiode zoals die uit de jaaropgave volgde. Voor zover [appellante] stelt dat zij voor beide kinderen het gehele jaar opvang heeft afgenomen, wordt overwogen dat de Dienst Toeslagen hier destijds niet op bedacht hoefde te zijn. Dit bleek niet uit de door [appellante] op 30 november 2011 verstrekte gegevens. Uit wat [appellante] in bezwaar heeft aangevoerd volgt juist dat deze gegevens volledig waren. De Dienst Toeslagen hoefde het te laat ingediende bezwaar niet op te vatten als een verzoek om herziening, om [appellante] in de gelegenheid te stellen om een nadere toelichting te geven. Ook de omstandigheid dat [appellante] het gehele jaar 2010 heeft gewerkt maakt niet dat het de Dienst Toeslagen duidelijk had moeten zijn dat sprake was van een tekortkoming in de aangeleverde stukken of dat de informatie in het antwoordformulier vragen opriep die aanleiding voor nader onderzoek hadden moeten zijn. Een ouder kan namelijk ook gebruik maken van een wijze van opvang die niet in aanmerking komt voor kinderopvangtoeslag. De Dienst Toeslagen heeft op dit punt dan ook mogen aansluiten bij de conclusie van het advies van de Commissie van Wijzen.
3.4. Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt daarnaast dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is geweest van hardheid van het wettelijk stelsel. Uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wht, gelezen in verbinding met het vierde lid van die bepaling, volgt dat de hardheidsregeling niet alleen van toepassing is als de kinderopvangtoeslag op nihil is vastgesteld, maar ook als een bedrag van € 1.500,00 of meer is teruggevorderd. Zij stelt dat zij in aanmerking komt voor een compensatie op grond van de hardheidsregeling, omdat in dit geval een terugvordering van meer dan € 1.500,00 heeft plaatsgevonden die is gebaseerd op een formele tekortkoming die door het verstrijken van de herzieningstermijn niet meer kan worden hersteld. Bovendien heeft zij het gehele jaar 2010 gebruik gemaakt van kinderopvang.
4.1. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wht kent de Dienst Toeslagen een compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, als aan wettelijke voorwaarden is voldaan. De aanvrager moet schade hebben geleden doordat de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijk systeem. In het vierde lid van artikel 2.1 van de Wht is bepaald dat geen compensatie wordt toegekend als over een berekeningsjaar minder dan € 1.500,00 aan kinderopvangtoeslag is teruggevorderd of het recht op kinderopvangtoeslag met minder dan € 1.500,00 is verlaagd. In de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 2.1 van de Wht (Kamerstukken II 2021/22, 36 151, nr. 3 (herdruk), blz. 70-71) is een niet-limitatieve opsomming van kenmerken genoemd die tot het oordeel kunnen leiden dat sprake is van hardheid van het wettelijk systeem.
4.2. De Afdeling is van oordeel dat [appellante] geen schade heeft geleden door de hardheid waarmee het wettelijk systeem voor 23 oktober 2019 werd toegepast. De Dienst Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor het jaar 2010 vastgesteld op basis van de kosten van kinderopvang zoals die door [appellante] zelf zijn vermeld op de jaaropgave. [appellante] heeft destijds niet aangetoond dat zij voor het gehele jaar gebruik heeft gemaakt van kinderopvang. Van een terugvordering die enkel is gebaseerd op een formele tekortkoming is dan ook geen sprake. [appellante] heeft ook overigens geen aanknopingspunten aangereikt op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de terugvordering onevenredig was in verhouding tot de met de terugvordering te dienen doelen.
4.3. Het betoog slaagt alleen al hierom niet. De Dienst Toeslagen heeft dus ook op dit punt mogen aansluiten bij de conclusie van het advies van de Commissie van Wijzen. Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat uit artikel 2.1, vierde lid, van de Wht volgt dat de hardheidsregeling van toepassing is als een bedrag van ten minste € 1.500,00 is teruggevorderd, wordt ten overvloede overwogen dat dit berust op een onjuiste lezing van deze bepaling. Het bedrag van € 1.500,00 is niet van belang bij de beoordeling of sprake is van hardheid waarmee het wettelijk systeem werd toegepast, maar is een grenswaarde waarbij aanvragers niet voor een compensatie in aanmerking kunnen komen als het bedrag van de terugvordering of de lagere vaststelling daaronder is gebleven.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6. De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. M.C Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. De Groot
voorzitter
w.g. Komduur
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2025
809