ECLI:NL:RVS:2025:5472

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
202200620/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van Blue Boat Company tegen de weigering van een exploitatievergunning voor het passagiersvaartuig Vossius

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van B.V. Algemene Amsterdamse Rederij Noord-Zuid, handelend onder de naam Blue Boat Company, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Blue Boat Company had een aanvraag ingediend voor een exploitatievergunning voor het passagiersvaartuig Vossius, welke door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 14 maart 2018 werd geweigerd. Het college stelde dat de weigering was gebaseerd op welstandscriteria zoals vastgelegd in de Verordening op het binnenwater 2010 (Vob). Na een bezwaarprocedure, waarin de motivering van de weigering werd gewijzigd, verklaarde het college het bezwaar ongegrond op 12 oktober 2018. De rechtbank Amsterdam oordeelde op 15 december 2021 dat Blue Boat Company geen procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag, omdat zij al over een vergunning beschikte om met de Vossius in heel Amsterdam te varen.

Blue Boat Company ging in hoger beroep en betoogde dat de rechtbank ten onrechte de gewijzigde motivering als rechtmatig had beoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 november 2025 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat Blue Boat Company geen procesbelang had bij haar beroep. De Afdeling bevestigde dat de wens van Blue Boat Company om uitsluitsel te krijgen over de welstand van haar vloot in de toekomst geen procesbelang oplevert. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202200620/1/A3.
Datum uitspraak: 12 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
B.V. Algemene Amsterdamse Rederij Noord-Zuid, handelend onder de naam Blue Boat Company, gevestigd in Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 december 2021 in zaak nr. 18/6951 in het geding tussen:
Blue Boat Company
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 14 maart 2018 heeft het college de aanvraag van Blue Boat Company om een exploitatievergunning voor het passagiersvaartuig Vossius geweigerd.
Bij besluit van 12 oktober 2018 heeft het college, onder wijziging van de motivering, het door Blue Boat Company daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 december 2021 heeft de rechtbank het door Blue Boat Company daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Blue Boat Company hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Blue Boat Company en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 september 2025, waar Blue Boat Company, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. H.J.M. van Schie, advocaat in Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door K. van Driel en M. van Lier, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Blue Boat Company heeft op 30 mei 2017 een aanvraag gedaan om een exploitatievergunning voor het vaartuig Vossius binnen het segment Bemand groot (vergunninggebied 2). Bij het besluit van 14 maart 2018 heeft het college de aanvraag geweigerd in het belang van de welstand op grond van artikel 2.4.5, zesde lid, in samenhang gelezen met artikel 2.3.1, tweede lid, van de Verordening op het binnenwater 2010 (hierna: Vob).
1.1.    Bij het besluit van 12 oktober 2018 is het college bij de weigering gebleven, onder wijziging van de motivering. Het vaartuig Vossius heeft, zo bleek tijdens de behandeling van het bezwaar, al sinds 26 januari 2010 een vergunning om in heel Amsterdam, waaronder vergunninggebied 2, te mogen varen. Het college heeft daarom het bezwaar ongegrond verklaard. Blue Boat Company beschikt al over de gevraagde vergunning en hoeft zodoende geen beslissing meer op de aanvraag.
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat Blue Boat Company geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. Met de procedure kan Blue Boat Company immers niet in een betere positie raken. Blue Boat Company beschikt al over een vergunning om met de Vossius in heel Amsterdam te kunnen varen. Het procesbelang kan volgens de rechtbank ook niet worden afgeleid uit de onzekere toekomstige gebeurtenis dat voor de vloot van Blue Boat Company in de toekomst een nieuwe exploitatievergunning vereist is, waarbij welstandseisen een rol kunnen spelen en waarvoor Blue Boat Company nu al wil weten of haar vaartuigen daaraan voldoen. Dat is mede afhankelijk van de tegen die tijd geldende regelgeving en beleid. De rechtbank heeft wel procesbelang aanwezig geacht in de gevorderde vergoeding van kosten in bezwaar.
Hoger beroep
3.       Blue Boat Company betoogt dat de rechtbank ten onrechte de gewijzigde motivering als rechtmatig heeft beoordeeld. Volgens Blue Boat Company is dit geen weigeringsgrond waarmee op grond van de Vob een vergunning kan worden geweigerd. Verder betoogt Blue Boat Company dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er een belang is bij een rechtsoordeel over de beoordeling van de welstand van de Vossius. Dat het welstandsbeleid in de toekomst anders kan zijn, past volgens Blue Boat Company niet binnen het verdelingssysteem op basis van de Nota Varen deel 1 en de beleidsnota Welstandscriteria Passagiersvaart Amsterdam (hierna: beleidsnota). Blue Boat Company heeft er belang bij vooraf te weten of de Vossius en gelijk uitziende boten binnen haar vloot voldoen aan de welstandseisen en zich lenen voor inschrijving voor een vergunning te zijner tijd. Daar hoort volgens Blue Boat Company bij dat vooraf een rechtsoordeel kan worden verkregen, mede gelet op de kosten van het onderhoud en de aanpassing van een passagiersvaartuig.
Beoordeling
4.       De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat Blue Boat Company geen procesbelang had bij haar beroep, zoals uiteengezet door de rechtbank in de rechtsoverwegingen 6.4 en 6.5 van de aangevallen uitspraak. Met het beroep kon Blue Boat Company niet in een betere positie geraken dan zij al was. De Afdeling is net als de rechtbank ook van oordeel dat de wens van Blue Boat Company om uitsluitsel te hebben over de welstand van haar vloot in de toekomst, geen procesbelang oplevert, niet in beroep en ook niet in hoger beroep. Daarbij merkt de Afdeling op dat Blue Boat Company als gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3732, voor de Vossius beschikt over een exploitatievergunning voor onbepaalde tijd. Of de Vossius en/of andere vaartuigen uit de vloot van Blue Boat Company bij een eventuele nieuwe aanvraag voldoen aan de eisen van welstand is een omstandigheid die nu nog een onzekere toekomstige gebeurtenis is. Ook in het overige wat Blue Boat Company in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om het hoger beroep gegrond te verklaren.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier.
w.g. Jurgens
voorzitter
w.g. Bossmann
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2025
314-1104