ECLI:NL:RVS:2025:5496

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
202502316/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over het inpassingsplan voor een militair radarstation in Herwijnen

Op 12 november 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan over het inpassingsplan "Radar Herwijnen". Dit plan, vastgesteld door de minister van Defensie en de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening op 20 februari 2025, betreft de bouw van een nieuw militair radarstation nabij het Gelderse dorp Herwijnen. De bouw was eerder geblokkeerd door de gemeenteraad van Lingewaal, die in 2018 besloot het bestemmingsplan niet vast te stellen. In reactie hierop hebben de ministers besloten om zelf een rijksinpassingsplan op te stellen en tegelijkertijd een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van het radarstation.

De Afdeling heeft in deze tussenuitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris van Defensie geen toepassing mocht geven aan de rijkscoördinatieregeling, omdat de Tweede Kamer niet met het coördinatiebesluit heeft ingestemd, zoals vereist door artikel 3.35, negende lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Dit betekent dat de Afdeling niet bevoegd is om kennis te nemen van de beroepen die zijn ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning. De beroepen tegen het rijksinpassingsplan blijven echter wel bij de Afdeling, die de behandeling daarvan zal voortzetten.

De uitspraak benadrukt het belang van expliciete instemming van de Tweede Kamer met het coördinatiebesluit, en dat stilzwijgende instemming niet mogelijk is wanneer het besluit in behandeling is genomen. De Afdeling heeft vastgesteld dat de Eerste Kamer wel expliciet heeft ingestemd, maar dat de vereiste instemming van de Tweede Kamer ontbreekt. De zaak zal nu verder worden behandeld door de rechtbank Gelderland voor de beroepen tegen de omgevingsvergunning, terwijl de Afdeling de beroepen tegen het rijksinpassingsplan zal voortzetten.

Uitspraak

202502316/1/R4.
Datum uitspraak: 12 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
1.       [appellant sub 1], wonend in [woonplaats],
2.       de raad van de gemeente West Betuwe en het college van burgemeester en wethouders van West Betuwe,
3.       [appellant sub 3], wonend in [woonplaats],
4.       [appellant sub 4], wonend in [woonplaats],
5.       [appellante sub 5], gevestigd in [plaats],
6.       de Stichting Niet Nog een Radar in Herwijnen en anderen (hierna: de Stichting en anderen), gevestigd dan wel wonend in Herwijnen, gemeente West Betuwe,
7.       [appellant sub 7], wonend in [woonplaats], en anderen,
8.       [appellant sub 8A] en [appellant sub 8B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 8]), beiden wonend in [woonplaats],
9.       [appellant sub 9A] en [appellant sub 9B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant sub 9]), beiden wonend in [woonplaats],
10.     [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B], beiden wonend in [woonplaats],
appellanten,
en
1.       de minister van Defensie,
2.       de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
3.       de minister van Infrastructuur en Waterstaat,
4.       de staatssecretaris van Defensie,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2025 hebben de minister van Defensie en de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening het inpassingsplan "Radar Herwijnen" vastgesteld.
Bij besluit van 24 februari 2025 heeft de minister van Infrastructuur en Waterstaat een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) verleend voor de bouw en het oprichten en in werking hebben van een inrichting zijnde een militair radarstation aan de Broekgraaf in Herwijnen.
Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.35 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).
Tegen één of beide besluiten hebben [appellant sub 1], de raad en het college van West Betuwe, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5], de Stichting en anderen, [appellant sub 7] en anderen, [appellant sub 8], [appellant sub 9], en [appellanten sub 10] beroep ingesteld.
De minister van Defensie, de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de minister van Infrastructuur en Waterstaat en de staatssecretaris van Defensie (hierna: verweerders) hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1], [appellant sub 8], de raad en het college van West Betuwe, de Stichting en anderen, [appellante sub 5] en verweerders hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 30 september 2025, waar [appellant sub 1] via een videoverbinding, de raad en het college van West Betuwe, vertegenwoordigd door mr. P.J. van der Woerd, advocaat in Rotterdam, [appellant sub 3] via een videoverbinding, de Stichting en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. P.A. de Lange, advocaat in Barendrecht, [appellant sub 8], [appellanten sub 10], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. D.S.P. Roelands-Fransen, advocaat in Den Haag, vergezeld door mr. R.L. Langeveld, mr. J. Zweers, mr. M.A. van Werkhoven, R. Weustink, R.H.G. Hubbers en mr. F.D. Eftekhari, zijn verschenen.
Overwegingen
Samenvatting van de uitspraak
1.       De Afdeling komt in deze tussenuitspraak tot het oordeel dat de staatssecretaris van Defensie geen toepassing mocht geven aan de rijkscoördinatieregeling, omdat de Tweede Kamer niet met het coördinatiebesluit heeft ingestemd. Die instemming is als voorwaarde opgenomen in artikel 3.35, negende lid, van de Wro. Dit heeft tot gevolg dat de Afdeling niet bevoegd is om kennis te nemen van de beroepen die zijn ingesteld tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw en het oprichten en in werking hebben van een inrichting zijnde het militaire radarstation. De Afdeling zal die beroepen daarom naar de rechtbank Gelderland sturen, zodat die daar in behandeling kunnen worden genomen. De Afdeling zal wel doorgaan met de behandeling van de beroepen tegen het rijksinpassingsplan, omdat de Afdeling daarvoor de bevoegde rechter blijft. De inhoudelijke behandeling van die zaak zal volgend jaar plaatsvinden, waarvoor nog een zittingsdatum moet worden bepaald.
Welk recht is van toepassing op deze zaak?
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden.
Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een inpassingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het inpassingsplan onherroepelijk is.
Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
Het ontwerpplan is op 19 december 2023 ter inzage gelegd. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 23 juni 2023. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wro, Wabo en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Waar gaat deze uitspraak over?
3.       Al een aantal jaren wil het Ministerie van Defensie in de buurt van het Gelderse dorp Herwijnen een nieuw militair radarstation bouwen, op de plek waar in het verleden een civiele radar van Luchtverkeersleiding Nederland heeft gestaan. Om dat mogelijk te maken is in 2017 een ontwerpbestemmingsplan opgesteld, maar de gemeenteraad van de voormalige gemeente Lingewaal (tegenwoordig de gemeente West Betuwe) heeft in 2018 besloten het bestemmingsplan niet vast te stellen. Daardoor was de bouw van het nieuwe radarstation niet mogelijk. Verweerders hebben vervolgens besloten om zelf een bestemmingsplan te maken - een rijksinpassingsplan geheten - en vanwege de urgentie die volgens hen is gemoeid met het nieuwe radarstation gelijktijdig ook de benodigde omgevingsvergunning voor het bouwen en in werking hebben van de radar te verlenen.
Hierbij is toepassing gegeven aan de rijkscoördinatieregeling, die is opgenomen in artikel 3.35 van de Wro. Om deze rijkscoördinatieregeling van toepassing te laten zijn, was in dit geval een coördinatiebesluit nodig. Dit coördinatiebesluit is op 7 juni 2019 door de staatssecretaris van Defensie genomen. Toepassing van de rijkscoördinatieregeling zorgt ervoor dat het rijksinpassingsplan en de omgevingsvergunning samen de procedure doorlopen en als één besluit worden gezien voor de mogelijkheden van beroep. Zie daarvoor artikel 8.3, eerste lid, van de Wro. Dit betekent concreet dat de beroepen tegen de verleende omgevingsvergunning niet eerst naar de rechtbank gaan zoals gebruikelijk is bij zulke vergunningen, maar direct naar de Afdeling gaan samen met de beroepen tegen het rijksinpassingsplan. Zie daarvoor artikel 8:6, eerste lid, van de Awb in samenhang gelezen met artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb. De Afdeling is bevoegd om in eerste en enige aanleg over die beroepen te oordelen. Dat houdt in dat niet eerst beroep moet worden ingesteld bij de rechtbank.
Zoals vooraf per brief aan alle partijen is meegedeeld, zijn de inhoudelijke bezwaren van de inwoners van Herwijnen en het gemeentebestuur van West Betuwe tegen de komst van het militaire radarstation tijdens de regiezitting op 30 september 2025 niet aan de orde gesteld. Deze regiezitting ging uitsluitend over de juridische vraag of de staatssecretaris toepassing mocht geven aan de rijkscoördinatieregeling. In een aantal beroepschriften is namelijk gesteld dat de Tweede Kamer niet expliciet heeft ingestemd met het coördinatiebesluit, wat een voorwaarde is voor het mogen toepassen van de rijkscoördinatieregeling. Maar volgens verweerders heeft de Tweede Kamer wel ingestemd met het coördinatiebesluit voor dit project.
Als de Afdeling tot het oordeel zou komen dat ten onrechte de rijkscoördinatieregeling is toegepast, dan heeft dit tot gevolg dat niet de Afdeling maar de rechtbank bevoegd is om van de beroepen kennis te nemen, voor zover die beroepen zijn gericht tegen de verleende omgevingsvergunning. Ook in het geval dat de rijkscoördinatieregeling ten onrechte zou zijn toegepast, blijft de Afdeling bevoegd om de beroepen tegen het vastgestelde rijksinpassingsplan te behandelen. Voor die beroepen maakt deze tussenuitspraak dan ook geen verschil.
Bijlagen bij deze uitspraak
4.       De Afdeling merkt op dat relevante wettelijke bepalingen, zoals artikel 2 van bijlage 2 van de Awb en artikel 3.35 van de Wro, zijn opgenomen in bijlage 1. De verschillende moties van de Tweede Kamer, het stenoverslag van het tweeminutendebat in de Tweede Kamer en het instemmende besluit van de Eerste Kamer waar door partijen naar is verwezen, zijn opgenomen in bijlage 2. Met het oog op de leesbaarheid van deze uitspraak is daarom afgezien van het citeren van deze Kamerstukken en vermelden van de vindplaatsen in de uitspraak. De twee bijlagen maken deel uit van deze uitspraak.
Wat zijn de standpunten van partijen?
5.       [appellant sub 1], [appellant sub 3], de Stichting en anderen en [appellant sub 9] betogen - kort samengevat - dat volgens artikel 3.35, negende lid, van de Wro voor het coördinatiebesluit voor dit project instemming is vereist van zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer en dat de Tweede Kamer tot op vandaag géén instemming heeft gegeven. Zij wijzen onder andere op het aannemen door de Tweede Kamer van de motie Helvert c.s. in 2021, waarin het kabinet wordt opgeroepen om met de rijkscoördinatieregeling te stoppen en een andere locatie te zoeken. Zij bestrijden het standpunt van verweerders dat uit het aannemen van de motie Valstar en Stoffer in 2022 zou blijken dat de Tweede Kamer heeft ingestemd. Dit valt volgens hen niet op te maken uit de tekst van die motie en ook niet uit het verslag van het debat waarin die motie is aangenomen.
De Stichting en anderen betogen dat de Eerste Kamer onder voorwaarden heeft ingestemd met het coördinatiebesluit. Volgens hen staat artikel 3.35, negende lid, van de Wro dat niet toe. Zij menen dan ook dat de vereiste instemming van de Eerste Kamer met het coördinatiebesluit eveneens ontbreekt.
Daarnaast voeren de Stichting en anderen aan dat niet is voldaan aan artikel 3.35, eerste lid, van de Wro, namelijk dat bij het radarstation in Herwijnen sprake is van een nationaal belang. In de vergunningaanvraag uit 2016 voor het radarstation in de buurt van Herwijnen wordt gesproken over één radar van nationaal belang en inmiddels is er al een radar van hetzelfde type in de buurt van het Friese dorp Wier geplaatst, zodat bij een tweede radar geen sprake meer is van nationaal belang, zo betogen de Stichting en anderen. Dit betekent volgens hen dat de staatssecretaris van Defensie het coördinatiebesluit niet had mogen nemen.
6.       Verweerders stellen zich op het standpunt dat de Tweede Kamer wel heeft ingestemd met het coördinatiebesluit, namelijk op 7 juli 2022. Daarmee is voldaan aan artikel 3.35, negende lid, van de Wro. Zij betogen dat de wettekst de wijze van instemming vormvrij laat en geen afzonderlijk instemmingsbesluit vereist. Volgens verweerders zou het negende lid anders zijn geformuleerd, als dit wel het geval zou zijn. Het is afdoende als uit het politieke debat blijkt dat een meerderheid van de Tweede Kamer instemt. Uit het tweeminutendebat dat op 7 juli 2022 is gehouden blijkt volgens verweerders duidelijk dat de Tweede Kamer heeft ingestemd met het coördinatiebesluit door het aannemen van de motie Valstar en Stoffer. Verweerders wijzen in het bijzonder erop dat in reactie op het indienen van de motie Valstar en Stoffer de staatssecretaris tijdens het debat op 7 juli 2022 heeft opgemerkt dat wanneer de Kamer deze motie aanneemt, het kabinet dat beschouwt als instemming van de Tweede Kamer met de keuze voor Herwijnen als locatie en met de voortzetting van de rijkscoördinatieprocedure voor Herwijnen. Die motie is vervolgens aangenomen. Ook wijzen verweerders erop dat tijdens hetzelfde debat de moties Van Haga c.s. en Van Dijk over het zoeken naar een andere plek voor het radarstation en het aanhouden van de beslissing over het radarstation zijn verworpen. Met het aannemen van de motie Valstar en Stoffer en het verwerpen van de twee andere moties, heeft de Tweede Kamer naar het oordeel van verweerders kenbaar gemaakt dat verdere behandeling van het coördinatiebesluit niet meer nodig was en is dus door een meerderheid van de Tweede Kamer met het coördinatiebesluit ingestemd.
Verweerders stellen zich verder op het standpunt dat de Eerste Kamer geen voorwaardelijk instemmingsbesluit heeft genomen. Ook menen zij dat er sprake is van een nationaal belang, waardoor het coördinatiebesluit genomen kon worden. Het gaat om het bewaken van het Nederlandse luchtruim om de nationale en internationale veiligheid te waarborgen.
Wat is het oordeel van de Afdeling?
7.       De Afdeling zal eerst beoordelen of aan het eerste lid van artikel 3.35 van de Wro is voldaan en daarna of aan het negende lid van artikel 3.35 is voldaan.
8.       Het betoog van de Stichting en anderen begrijpt de Afdeling zo dat dit project niet valt aan te merken als de verwezenlijking van een onderdeel van het nationaal ruimtelijk beleid en daarmee niet is voldaan aan het eerste lid van artikel 3.35 Wro.
De Afdeling volgt de Stichting en anderen niet in dit betoog. Het gaat om een militair radarstation voor landelijke radardekking voor de Nederlandse krijgsmacht. In de nationale ruimtelijke regelgeving is dat van nationaal ruimtelijk belang aangemerkt. Zie daarvoor artikel 2.1, achtste lid, van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Rarro) in samenhang gelezen met bijlage 8 van het Rarro, waarin de locatie in de buurt van Herwijnen is aangewezen als militair radarstation als bedoeld in artikel 2.6.2, achtste lid, van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Dit betoog slaagt dan ook niet.
9.       Wat betreft de vraag of aan het negende lid van artikel 3.35 Wro is voldaan, stelt de Afdeling voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat in dit geval zowel de Tweede Kamer als de Eerste Kamer expliciet moeten instemmen met het coördinatiebesluit. Het negende lid biedt aan de Tweede Kamer en de Eerste Kamer namelijk ook de mogelijkheid om stilzwijgend in te stemmen met het coördinatiebesluit. Dat is zo, als geen van beide Kamers binnen vier weken na toezending van het coördinatiebesluit een besluit heeft genomen omtrent de behandeling daarvan. Maar deze situatie heeft zich hier niet voorgedaan. De staatssecretaris van Defensie heeft het coördinatiebesluit op 7 juni 2019 aan beide Kamers gezonden. De Eerste Kamer heeft bij brief van 2 juli 2019 en de Tweede Kamer heeft bij brief van 5 juli 2019 aangegeven het coördinatiebesluit in behandeling te nemen. Hierdoor kan van stilzwijgende instemming geen sprake meer zijn.
10.     De Afdeling stelt vast dat de Eerste Kamer op 17 december 2019 expliciet heeft ingestemd met het coördinatiebesluit voor dit project. Anders dan de Stichting en anderen betogen, is geen sprake van een voorwaardelijke instemming door de Eerste Kamer. Dat volgt niet uit de tekst van de Handelingen van de stemming op 17 december 2019, waaruit blijkt dat de meerderheid van de Eerste Kamer zonder enig voorbehoud heeft ingestemd met het coördinatiebesluit. In zoverre is aan artikel 3.35, negende lid, van de Wro voldaan.
11.     Wat betreft de instemming van de Tweede Kamer zijn partijen het erover eens dat in de Kamerstukken of Handelingen nergens uitdrukkelijk is vermeld dat een meerderheid van de Tweede Kamer instemt met het coördinatiebesluit voor dit project. Verweerders wijzen er terecht op dat de wettekst van het negende lid van artikel 3.35 van de Wro niet voorschrijft in welke vorm de Tweede Kamer en Eerste Kamer hun instemming moeten geven. Die instemming kan blijken uit een instemmingsbesluit - zoals de Eerste Kamer heeft genomen - maar ook uit het verslag van een debat, een motie of enig ander Kamerstuk.
Maar de Afdeling kan verweerders niet volgen in hun opvatting dat de instemming niet expliciet hoeft te blijken uit een schriftelijk stuk, maar ook kan blijken uit een bepaalde gedraging van de Tweede Kamer zonder dat sprake is van een expliciete standpuntbepaling door de Tweede Kamer. Dat wil zeggen dat een meerderheid van de Tweede Kamer daarmee ‘met zoveel woorden’ moet instemmen, zoals dat in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3.35 van de Wro is geformuleerd (zie Kamerstukken II 2002/03, 28 916, nr. 3, blz. 109). Hieruit leidt de Afdeling af dat ergens in de Handelingen of in een Kamerstuk uitdrukkelijk moet zijn vermeld dat het standpunt van de Tweede Kamer is dat wordt ingestemd met het coördinatiebesluit.
De Afdeling begrijpt het standpunt van verweerders zo dat die gedraging waaruit de instemming van de Tweede Kamer zou blijken, bestaat uit het aannemen van een motie - waarbij de betrokken bewindspersoon vooraf een bepaalde conclusie verbond aan het aannemen van die motie - en het gelijktijdig verwerpen van andersluidende moties. Maar in de tekst van de aangenomen motie Valstar en Stoffer valt niets te lezen over instemming met het coördinatiebesluit en overigens ook niet over het coördinatiebesluit of de rijkscoördinatieregeling als zodanig. De instemming blijkt ook niet uit de tekst van de twee verworpen moties. Ook hebben leden van de Tweede Kamer in het verslag van het tweeminutendebat zelf niets gezegd over de betekenis die aan het aannemen van de ene motie en het verwerpen van de twee andere moties moet worden toegekend.
De opvatting van de verweerders komt er in feite op neer dat de Tweede Kamer door het aannemen van de motie Valstar en Stoffer en het verwerpen van de moties Van Haga c.s. en Van Dijk in 2022 impliciet heeft ingestemd met het coördinatiebesluit. Impliciete instemming verdraagt zich naar het oordeel van de Afdeling niet met de formulering en de systematiek van het negende lid van artikel 3.35 van de Wro. Stilzwijgende of impliciete instemming is alleen mogelijk als het coördinatiebesluit niet in behandeling wordt genomen. Als dat wel het geval is, dan moet - zoals tussen partijen ook niet in geschil is - expliciet instemming worden gegeven. De Afdeling is van oordeel dat deze expliciete standpuntbepaling van de Tweede Kamer hier ontbreekt.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de staatssecretaris van Defensie geen uitvoering mocht geven aan het coördinatiebesluit voor dit project, omdat niet is voldaan aan artikel 3.35, negende lid, van de Wro.
Wat is de conclusie?
12.     De Afdeling is niet bevoegd om van de beroepen van [appellant sub 1], de raad en het college van West Betuwe, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5], de Stichting en anderen, [appellant sub 8], [appellant sub 9], en [appellanten sub 10] kennis te nemen, voor zover die zijn gericht tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw en het in werking hebben van het radarstation.
12.1.  Ingevolge artikel 6:15, eerste lid, van de Awb wordt een bezwaar- of beroepschrift, indien het wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde administratieve rechter, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
De beroepschriften van [appellant sub 1], de raad en het college van West Betuwe, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5], de Stichting en anderen, [appellant sub 8], [appellant sub 9], en [appellanten sub 10], voor zover die zijn gericht tegen het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw en in werking hebben van een radarstation, worden daarom doorgezonden naar de rechtbank Gelderland als beroepschrift. Hierbij merkt de Afdeling op dat met het doorzenden van deze beroepschriften geen oordeel is gegeven over de ontvankelijkheid daarvan.
Hoe gaat deze zaak nu verder?
13.     Zoals tijdens de regiezitting is meegedeeld, zal de Afdeling doorgaan met de behandeling van de beroepen tegen het rijksinpassingsplan. De Afdeling zal deze zaak eerst naar de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening sturen voor een advies over de beroepsgronden gericht tegen het rijksinpassingsplan. De Afdeling zal de inhoudelijke bezwaren tegen het militaire radarstation, zoals de mogelijke risico’s van straling en het alternatievenonderzoek, naar verwachting vóór de zomer van 2026 op een zitting behandelen. Een concretere datum is op dit moment nog niet te geven.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Einduitspraak:
I.        verklaart zich onbevoegd om van de beroepen van [appellant sub 1], de raad van de gemeente West Betuwe en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5], de Stichting Niet Nog een Radar in Herwijnen en anderen, [appellant sub 8A] en [appellant sub 8B], [appellant sub 9A] en [appellant sub 9B], en [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B] kennis te nemen, voor zover die zijn gericht tegen het besluit van de minister van Infrastructuur en Waterstaat van 24 februari 2025 tot verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen en het oprichten en in werking hebben van een inrichting aan de Broekgraaf in Herwijnen;
Tussenuitspraak:
II.       bepaalt dat de behandeling van de beroepen van [appellant sub 1], de raad van de gemeente West Betuwe en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe, [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellante sub 5], de Stichting Niet Nog een Radar in Herwijnen en anderen, [appellant sub 8A] en [appellant sub 8B], [appellant sub 7], [appellant sub 9A] en [appellant sub 9B], en [appellant sub 10A] en [appellant sub 10B], tegen het besluit van 20 februari 2025 van de minister van Defensie en de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening tot vaststelling van het inpassingsplan "Radar Herwijnen", onder zaaknummer 202502316/5/R4, wordt voortgezet.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. A.B. Blomberg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Vreugdenhil
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2025
571
Bijlage 1
Wettelijk kader
Artikel 2 Beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van bijlage II van de Awb luidt als volgt:
Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
..(..)..
Wet ruimtelijke ordening:
a. een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan, een inpassingsplan of een rijksbestemmingsplan als bedoeld in artikel 10.3, eerste lid
..(..)..
e. de artikelen 3.30, eerste lid, onder a of b, 3.33, eerste lid, onder a of b, en 3.35, eerste lid
..(..)..
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo luidt als volgt:
"1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
..(..)..
e. 1°.het oprichten,
2°.het veranderen of veranderen van de werking of
3°.het in werking hebben
van een inrichting of mijnbouwwerk,
..(..).."
Artikel 3.35, eerste lid, van de Wro luidt als volgt:
"Bij wet of een besluit van Onze Minister of een Onzer andere Ministers, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, kan worden bepaald dat de verwezenlijking van een onderdeel van het nationaal ruimtelijk beleid wenselijk maakt dat:
a.       een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28 wordt vastgesteld of een omgevingsvergunning wordt verleend waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken;
b.       de voorbereiding en bekendmaking van nader aan te duiden, op aanvraag of ambtshalve te nemen besluiten wordt gecoördineerd, of
c.       een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28 dan wel een wijziging of uitwerking van een inpassingsplan, wordt vastgesteld of een omgevingsvergunning wordt verleend waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, en de voorbereiding en bekendmaking daarvan wordt gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van besluiten als bedoeld onder b."
Artikel 3.35, negende lid, van de Wro luidt als volgt:
"Een besluit als bedoeld in de aanhef van het eerste lid, wordt toegezonden aan de beide Kamers der Staten-Generaal. Aan het besluit wordt geen uitvoering gegeven dan nadat beide Kamers daarmee hebben ingestemd. Met het besluit wordt geacht te zijn ingestemd indien geen van beide Kamers binnen vier weken na de toezending van dat besluit een besluit heeft genomen omtrent de behandeling daarvan."
Artikel 2.6.2, achtste lid, van het Barro luidt als volgt:
"8. Als radarstations worden aangewezen de in de ministeriële regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Ministers van Defensie en van Infrastructuur en Waterstaat, genoemde radarstations waarvan de geometrische plaatsbepaling is vervat in het daarachter genoemde GML-bestand bij dit besluit en is verbeeld op de daarachter genoemde kaart."
Artikel 2.1, achtste lid, van het Rarro luidt als volgt:
"Als radarstations, bedoeld in artikel 2.6.2, achtste lid, van het besluit, worden aangewezen de in bijlage 8 vermelde radarstations."