ECLI:NL:RVS:2025:5552

Raad van State

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
202400877/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 18 november 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 februari 2024. De appellant had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 31 juli 2023 was ingewilligd. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarop de appellant hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. M.R. van der Pol, advocaat in Leeuwarden.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie niet op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie uit een andere lidstaat. Ondanks de klacht van de appellant dat de minister dit in haar zaak wel heeft gedaan, heeft de Afdeling geoordeeld dat dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De minister heeft de beoordeling van de leeftijd in overeenstemming met het beoordelingskader verricht en heeft de appellant terecht als meerderjarige aangemerkt.

De tweede grief van de appellant leidde ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder dat de minister proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202400877/1/V3.
Datum uitspraak: 18 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 2 februari 2024 in zaak nr. NL23.21924 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van appellant om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.
Bij uitspraak van 2 februari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.R. van der Pol, advocaat in Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De minister heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven. Appellant heeft daarop gereageerd.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992, onder 6.9, heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister niet op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie uit een andere lidstaat. Hoewel appellant terecht klaagt dat de minister dit in haar zaak wel heeft gedaan, leidt dit niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Afgezien van de verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel, heeft de minister de beoordeling van de leeftijd namelijk in overeenstemming met het beoordelingskader dat de Afdeling in de hiervoor vermelde uitspraak, onder 7 tot en met 7.3, uiteen heeft gezet, verricht. Dat betekent dat de minister appellant terecht als meerderjarige heeft aangemerkt. De eerste grief faalt.
2.       De tweede grief leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat die grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
4.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.C.M. van Trappen, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Trappen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2025
985