ECLI:NL:RVS:2025:5572

Raad van State

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
BRS.25.000686
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 14 mei 2025. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had deze aanvraag op 5 januari 2024 afgewezen. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de minister van Asiel en Migratie verklaarde dit bezwaar op 14 oktober 2024 ongegrond. De rechtbank oordeelde op 14 mei 2025 dat de staatssecretaris terecht had afgewezen en dat er geen aanleiding was om het beroep van appellant te honoreren. Appellant, vertegenwoordigd door mr. G.P. Dayala, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 20 november 2025.

Uitspraak

BRS.25.000686
Datum uitspraak: 20 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 14 mei 2025 in zaak nr. 24/17662 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag om appellant een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 14 oktober 2024 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 mei 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. G.P. Dayala, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.        Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 3.2 en 3.3 van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1.        Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.        Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Mercelina
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 november 2025
938-1162