ECLI:NL:RVS:2025:5612

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
202405336/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie voor ondergrondse perscontainer voor restafval in Utrecht

Op 28 maart 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht een locatie aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse perscontainer voor restafval. Dit besluit werd door [appellant], die naast de aangewezen locatie woont, aangevochten. In het besluit op bezwaar van 16 juli 2024 heeft het college de aanwijzing in stand gelaten. [appellant] is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 25 september 2025 behandeld. De Afdeling oordeelt dat het college bij de keuze van de locatie rekening heeft gehouden met de relevante richtlijnen en dat de bezwaren van [appellant] niet opwegen tegen de belangen van de gemeente. De Afdeling concludeert dat de aangewezen locatie geschikt is voor de plaatsing van de container en dat de hinder die [appellant] ervaart niet zodanig is dat het college de locatie niet had mogen aanwijzen. Het beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

202405336/1/R1.
Datum uitspraak: 19 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Utrecht,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2023 heeft het college de locatie ter hoogte van de [locatie 1] aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse perscontainer voor restafval.
Bij besluit van 16 juli 2024 heeft het college het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 september 2025 waar [appellant] bijgestaan door [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Rietberg, E.J.C. Hafkamp en T. Heller, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het college heeft met het besluit van 28 maart 2023 de locatie ter hoogte van de [locatie 1] aangewezen (hierna: de aangewezen locatie) voor het plaatsen van een ondergrondse container. Het betreft een ondergrondse perscontainer voor restafval (hierna: de ORAC).
In het besluit op bezwaar van 16 juli 2024 heeft het college de aanwijzing in stand gelaten. [appellant] woont op de [locatie 1] naast de aangewezen locatie. De afstand van de gevel van zijn woning tot aan de aangewezen locatie is ongeveer twaalf meter. [appellant] is het niet eens met het besluit en heeft daarom beroep ingesteld.
Beoordelingskader
2.       Bij de keuze van een locatie voor een ORAC moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ORAC.
3.       Bij het aanwijzen van locaties voor ORAC’s hanteert het college een aantal richtlijnen. In het besluit van 16 juli 2024 heeft het college de volgende richtlijnen vermeld:
"- de ondergrondse container is goed bereikbaar voor het inzamelvoertuig;
- de ondergrondse container past logisch in het inrichtingsplan;
- de ondergrondse container mag niet hoger zijn dan 1.5 meter;
- verkeer en voetgangers worden niet belemmerd;
- de ondergrondse container is goed bereikbaar voor alle woningen;
- de loopafstand is vrijgegeven. De streefafstand is 125 meter;
- de afstand tot de erfgrens bedraagt minimaal 2 meter;
- de afstand tot van de ondergrondse container tot de gevel van de woning bedraagt 3 meter. Van die regel kan worden afgeweken indien het een dichte muur betreft, in dat geval kan de afstand minimaal 2 meter zijn."
De procedure
4.       [appellant]t betoogt dat hij voorafgaand aan het nemen van het besluit van 28 maart 2023 ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om zijn bezwaren tegen de voorgenomen locatie kenbaar te maken. De ORAC was in de voorlichtingstekeningen uit 2019 immers niet voorzien op de locatie ter hoogte van de [locatie 1]. Volgens [appellant] was het college daarom gehouden hem te informeren dat het voornemens was om de locatie bij zijn woning aan te wijzen.
4.1.    Omwonenden zijn voorafgaand aan het nemen van het besluit van 28 maart 2023 niet op de hoogte gesteld van het voornemen van het college om de locatie ter hoogte van de [locatie 1] aan te wijzen voor het plaatsen van de ORAC. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht was het college hiertoe ook niet verplicht. Omwonenden, waaronder [appellant], zijn wel per brief op de hoogte zijn gebracht van het besluit van 28 maart 2023 en zijn daarmee schriftelijk geïnformeerd over de aangewezen locatie. [appellant] heeft een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 28 maart 2023 en daarmee zijn bezwaren kenbaar gemaakt.
Het betoog faalt.
Het zorgvuldigheidsbeginsel
5.       [appellant] betoogt dat het college niet zorgvuldig heeft gehandeld bij het nemen van het besluit. [appellant] stelt, onder verwijzing naar de voorlichtingstekening uit 2019 voor de wijk Het Zand, dat er geen ORAC was voorzien in de buurt van zijn woning. Bij het kopen van zijn huis heeft hij vertrouwd op deze voorlichtingstekening uit 2019. Het college heeft in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld door alsnog de locatie nabij zijn woning aan te wijzen voor het plaatsen van de ORAC.
5.1.    De Afdeling vat het betoog van [appellant] aldus op dat volgens hem het college in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door het plan voor de locaties van de ORAC’s te wijzigen.
Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
5.2.    Op de door [appellant] overgelegde voorlichtingstekening uit 2019 voor nieuwbouwwijk Het Zand staan de voorziene openbare voorzieningen ingetekend voor deze wijk, waaronder de ORAC’s. Op de tekening stond geen ORAC ingetekend ter hoogte van de [locatie 1]. Het college heeft in het verweerschrift en op de zitting toegelicht dat hij het plan en de daarbij behorende voorlichtingstekening in 2020 en 2021 heeft aangepast. De reden daarvoor was dat het college gebruik wil maken van perscontainers in plaats van reguliere ORAC’s. Omdat deze perscontainers meer capaciteit hebben, kon het aantal benodigde ORAC’s in de wijk worden teruggebracht. Omdat er minder ORAC’s nodig waren, heeft het college ook het plan wat betreft de voorgenomen locaties aangepast om een goede dekking wat betreft de loopafstanden te realiseren. Dit heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat het college bij besluit van 28 maart 2023 de groenstrook ter hoogte van de [locatie 1] heeft aangewezen als locatie voor de ORAC.
5.3.    Naar het oordeel van de Afdeling is met de voorlichtingstekening uit 2019 geen sprake van een toezegging of andere uitlating waaruit [appellant] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het besluit tot aanwijzing van de locatie ter hoogte van de [locatie 1] voor de ORAC niet genomen zou worden. [appellant] heeft met de door hem overgelegde e-mails duidelijk uitgelegd dat hij ten tijde van de koop van zijn huis gedegen onderzoek heeft gedaan naar de inrichting van de groenstrook naast zijn woning. Uit de informatie die hij verkreeg, volgt niet dat er een ORAC was voorzien in de groenstrook naast zijn woning. Dit betekent echter niet dat was uitgesloten dat de locatie naast zijn woning in de toekomst kon worden aangewezen voor de plaatsing van een ORAC. Hiertoe overweegt de Afdeling dat op de door [appellant] overgelegde voorlichtingstekening uit 2019 staat dat aan die tekening geen rechten kunnen worden ontleend en er te allen tijde wijzigingen kunnen voordoen.
De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat het college in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld.
Het betoog slaagt niet.
Gevolgen van het gebruik van de containers.
6.       [appellant] vreest dat hij overlast zal ervaren van de ORAC. Hij stelt dat plaatsing van de ORAC zal leiden tot zwerfafval en daarmee stankoverlast. Bovendien zal er overlast voor het verkeer en geluidshinder ontstaan bij het legen van de ORAC, aldus [appellant].
6.1.    In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor een ORAC. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van restafval gebruik te maken van deze containers, ligt niet ter beoordeling voor.
Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een ORAC, toeneming van verkeer van en naar een ORAC en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een ORAC. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van ORAC’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van ORAC’s maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. De Afdeling zal daarom enkel beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.
6.2.    De Afdeling stelt voorop dat [appellant] heeft bevestigd dat de aangewezen locatie voldoet aan de in overweging 3 opgenomen richtlijnen.
[appellant] heeft duidelijk toegelicht dat hij hinder ondervindt van zwerfafval. Het college heeft in het verweerschrift en op de zitting toegelicht dat, om te voorkomen dat er zwerfafval ontstaat, de ORAC is voorzien van een sensor die een signaal afgeeft wanneer de container voor 80% vol is. Het college heeft daarnaast op de zitting toegelicht dat omwonenden een melding kunnen doen bij de gemeente als er afval naast de ORAC wordt gezet. [appellant] heeft verder aangevoerd dat het hinderlijk is dat auto’s moeten wachten bij het legen van de container en dat het legen van de ORAC ook geluidhinder geeft. De slaapkamer van zijn huis is gelegen aan de zijde waar de ORAC staat en zijn vrouw is bijzonder gevoelig voor geluid. De Afdeling  acht het aannemelijk dat [appellant] enige hinder kan ondervinden door wachtend verkeer en geluid bij het legen van de ORAC. De Afdeling acht deze hinder echter niet zodanig groot dat het college de locatie niet heeft mogen aanwijzen. Het legen van de ORAC en de daarmee gepaard gaande hinder is immers slechts van korte duur, en de afstand van de gevel tot de ORAC is 12 meter.
De Afdeling concludeert dat ondanks de hinder die [appellant] ervaart van de ORAC, het college geen aanleiding heeft hoeven zien om de locatie ter hoogte van de [locatie 1] niet aan te wijzen.
Het betoog slaagt niet.
Waardedaling woning
7.       [appellant] stelt dat zijn woning sterk in waarde zal dalen als gevolg van het aanwijzen van de locatie naast zijn woning voor de plaatsing van een ORAC. Het had daarom op de weg gelegen van het college hem een vergoeding aan te bieden, aldus [appellant].
7.1.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college in de waardedaling van de woning van [appellant] geen aanleiding hoeven zien om af te zien van de aanwijzing van de locatie. Hoewel het plaatsen van de afvalcontainer invloed kan hebben op de waarde van een woning, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van zijn woning als gevolg van de plaatsing van de ORAC op de aangewezen locatie in betekenende mate zal dalen. Dit neemt niet weg dat als [appellant] meent dat hij door de aanwijzing van de locatie naast zijn woning voor de plaatsing van een ORAC schade lijdt die niet voor zijn rekening dient te komen, hij een verzoek om schadevergoeding tot het college kan richten.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie over de geschiktheid van de locatie
8.       Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het college de aangewezen locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de ORAC.
Alternatieve locatie
9.       [appellant] betoogt dat het college de aangewezen locatie niet mocht aanwijzen omdat er een alternatieve locatie is, namelijk de locatie bij de [locatie 2]. Het college was in 2019 voornemens om die locatie aan te wijzen. Volgens [appellant] heeft het college uiteindelijk afgezien van deze alternatieve locatie omdat daar een medewerker van de gemeente Utrecht woont.
9.1.    In overweging 8 heeft de Afdeling geoordeeld dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de ORAC. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de voorgestelde alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
9.2.    [appellant] heeft op de zitting verklaard dat de locatie aan de [locatie 2] net zo geschikt is voor de plaatsing van een ORAC als de aangewezen locatie. Hij heeft zijn stelling dat het college de locatie ter hoogte van de [locatie 2] niet wil aanwijzen omdat daar een medewerker van de gemeente woont niet onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens. De Afdeling kan alleen al daarom aan deze stelling niet het belang toekennen dat [appellant] daaraan toegekend wenst te zien. Volgens het college is de aangewezen locatie geschikter omdat deze locatie een betere dekking biedt wat betreft de loopafstanden. Verder hoeft de ORAC bij de [locatie 1], anders dan bij [locatie 2], volgens het college niet op de stoep te worden geplaatst, zodat er meer ruimte op de stoep overblijft.
Gelet op het bovenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de locatie ter hoogte van de [locatie 1].
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10.     Het beroep is ongegrond.
11.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Denters, griffier.
w.g. Uylenburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Denters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2025
1124