ECLI:NL:RVS:2025:5644

Raad van State

Datum uitspraak
24 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
BRS.25.000858
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning asiel door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant, die samen met haar minderjarige kinderen, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. Deze aanvraag werd op 2 april 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde op 10 juli 2025 het beroep van de appellant ongegrond. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 24 november 2025 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de vrees van de appellant voor een mensenhandelaar niet als relevant element in de asielaanvraag kon worden aangemerkt. De Raad bevestigt dat de appellant een nieuwe asielaanvraag kan indienen als zij wil dat de minister deze vrees opnieuw beoordeelt. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

BRS.25.000858
Datum uitspraak: 24 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant], mede voor haar minderjarige kinderen
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 10 juli 2025 in zaak nr. NL25.16298 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2025 heeft de minister een aanvraag van appellant om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 10 juli 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, advocaat in Groningen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.        Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister de vrees van appellant voor een mensenhandelaar niet als relevant element heeft moeten aanmerken, gelet op de manier waarop appellant dat asielmotief in deze procedure naar voren heeft gebracht. Appellant kan een nieuwe asielaanvraag indienen als zij wil dat de minister die vrees beoordeelt. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1996, onder 4.2.2, raakt die vrees van appellant aan een onderwerp of verhaallijn in verband met vluchtelingschap of subsidiaire bescherming.
1.1.        Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.        Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. J.J.W.P. van Gastel en mr. M. Ristra-Peeters, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Jongeneel, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. Jongeneel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2025
958