202505547/2/A3.
Datum uitspraak: 24 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Ameland,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank NoordNederland van 22 september 2025 in zaken nrs. 25/356 en 25/967 in de gedingen tussen:
[wederpartij], wonend in [woonplaats],
en
het college.
Procesverloop
Bij besluiten van 16 november 2023, 27 november 2023 en 17 juni 2024 heeft het college zes verzoeken van [wederpartij] op grond van de Wet open overheid (hierna: Woo) buiten behandeling gesteld wegens misbruik van recht.
Bij besluit van 7 januari 2025 heeft het college het door [wederpartij] tegen het besluit van 17 juni 2024 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 28 januari 2025 heeft het college het door [wederpartij] tegen de besluiten van 16 november 2023 en 27 november 2023 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 september 2025 heeft de rechtbank de door [wederpartij] ingestelde beroepen tegen de besluiten van 7 januari 2025 en 28 januari 2025 gegrond verklaard, de besluiten van 7 januari 2025 en 28 januari 2025 vernietigd, de besluiten van 16 november 2023 en 27 november 2023 en 17 juni 2024 herroepen en bepaald dat het college binnen twaalf weken een nieuw besluit moet nemen op de zes Woo-verzoeken van [wederpartij].
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft het college de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 november 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P. de Jong (via een videoverbinding) en mr. L. M. Blankestijn, advocaat in Leeuwarden, en [wederpartij] zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het college heeft de verzoeken van [wederpartij] om openbaarmaking van documenten op grond van artikel 4.6 van de Woo buiten behandeling gesteld omdat volgens het college sprake is van misbruik van recht.
2. De rechtbank heeft de beroepen van [wederpartij] gegrond verklaard, omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van misbruik van recht. Daarom heeft de rechtbank de besluiten van 7 januari 2025 en 28 januari 2025 vernietigd, de besluiten van 16 november 2023 en 27 november 2023 en 17 juni 2024 herroepen en bepaald dat het college binnen twaalf weken een nieuw besluit moet nemen op de zes Woo-verzoeken van [wederpartij].
3. Het college heeft hoger beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat het nog geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
4. Het college heeft het standpunt ingenomen dat, als het een inhoudelijk besluit op de Woo-verzoeken van [wederpartij] moet nemen, er onomkeerbare gevolgen ontstaan. Er moeten dan namelijk documenten openbaar worden gemaakt. Bovendien gaat het volgens het college in deze zaak om de vraag of de verzoeken buiten behandeling kunnen worden gesteld wegens misbruik van recht. Als het wel een besluit moet nemen, maakt dat het hoger beroep zinledig, aldus het college.
5. [wederpartij] stelt dat al tientallen keren is geoordeeld door rechtbanken en bezwaaradviescommissies dat er bij hem geen sprake is van misbruik van recht. In deze uitspraak heeft de rechtbank ook niet kunnen vaststellen dat sprake is van misbruik van recht. Het college is daarom gehouden een inhoudelijk besluit te nemen op zijn verzoeken, aldus [wederpartij].
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat de vraag of [wederpartij] misbruik van het recht maakt om Woo-verzoeken in te dienen en het college de verzoeken daarom buiten behandeling heeft kunnen laten een uitleg van artikel 4.6 van de Woo noodzakelijk maakt. Dit is een vraag die in de bodemprocedure moet worden beoordeeld. Gelet daarop zal de voorzieningenrechter geen voorlopig oordeel geven en zal hij de betrokken belangen tegen elkaar afwegen.
7. Anders dan wanneer in een Woo-zaak de rechtbank een bestuursorgaan opdraagt om documenten openbaar te maken, gaat het in deze zaak om de vraag of het college gehouden is een inhoudelijk besluit te nemen op omvangrijke Woo-verzoeken van [wederpartij]. Afwijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zou betekenen dat het college gehouden is gevolg te geven aan de uitspraak van de rechtbank en omvangrijke werkzaamheden moet gaan verrichten om een besluit voor te bereiden, terwijl het zich gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat [wederpartij] misbruik van recht maakt en de verzoeken daarom op grond van artikel 4.6 van de Woo buiten behandeling mochten worden gesteld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van het college om geen uitvoering te hoeven geven aan de uitspraak van de rechtbank zwaarder weegt dan het belang van [wederpartij] bij een inhoudelijk besluit op zijn Woo‑verzoeken op korte termijn. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat [wederpartij] geen bijzonder eigen belang heeft gesteld bij openbaarmaking van de gevraagde documenten op korte termijn.
8. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de uitspraak van de rechtbank te schorsen, totdat de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan. Dat betekent dat het college voorlopig geen inhoudelijk besluit hoeft te nemen op de verzoeken van [wederpartij].
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 september 2025 in zaken nrs. 25/356 en 25/967;
II. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ameland geen nieuwe besluiten hoeft te nemen op de verzoeken van [wederpartij], totdat de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Houtman-van de Meerakker, griffier.
w.g. Borman
voorzieningenrechter
w.g. Houtman-van de Meerakker
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2025
929