202303955/1/A3.
Datum uitspraak: 3 december 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Stichting Schreeuw om Leven, gevestigd in Groningen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 mei 2023 in zaak nr. 21/4200 in het geding tussen:
Stichting Schreeuw om Leven
en
de burgemeester van Groningen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2021 heeft de burgemeester voorschriften verbonden aan de plaats van de demonstratie van Stichting Schreeuw om Leven op 11 juni 2021 bij het Centrum voor Seksuele Gezondheid Noord-Nederland in Groningen.
Bij besluit van 18 november 2021 heeft de burgemeester het door Stichting Schreeuw om Leven daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 mei 2023 heeft de rechtbank het door Stichting Schreeuw om Leven daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft Stichting Schreeuw om Leven hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Stichting Schreeuw om Leven heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met de zaken ECLI:NL:RVS:2025:5681, ECLI:NL:RVS:2025:5682 en ECLI:NL:RVS:2025:5684, op de zitting van 10 juni 2025 behandeld. Stichting Schreeuw om Leven is verschenen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.J.N. Vermeij, advocaat in Den Haag. Daarnaast is de burgemeester van Groningen verschenen, vertegenwoordigd door drs. R. Bakker, bijgestaan door mr. P. Zoeten, advocaat in Groningen. Ter zitting zijn het Centrum voor Seksuele Gezondheid Noord-Nederland en de Stichting Stimezo Groningen, beide vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord. Na afloop van de zitting zijn de zaken gesplitst. Overwegingen
Samenvatting
1. In deze uitspraak zet de Afdeling uiteen wanneer een burgemeester ter voorkoming van wanordelijkheden een specifieke locatie aan mag wijzen voor demonstraties bij abortusklinieken. Dit is onder andere het geval als bezoekers van een abortuskliniek anders niet in staat zijn om zich aan een directe confrontatie met de demonstranten te onttrekken. Bij het stellen van voorschriften en beperkingen aan de locatie moet de burgemeester wel voor ogen houden dat een demonstratie binnen zicht- en gehoorafstand van de bezoekers van de abortuskliniek mogelijk moet zijn.
In deze uitspraak oordeelt de Afdeling dat de rechtbank in onderhavige zaak terecht tot de conclusie is gekomen dat de burgemeester mocht bepalen dat ter voorkoming van wanordelijkheden de demonstratie niet plaats mocht vinden op de stoep voor de abortuskliniek, vanaf de Verlengde Oosterstraat tot aan de Trompstraat.
Inleiding
2. Stichting Schreeuw om Leven demonstreert regelmatig bij het Centrum voor Seksuele Gezondheid Noord-Nederland, waarvan de abortuskliniek Stichting Stimezo Groningen onderdeel uitmaakt. De demonstranten spreken bezoekers aan en delen flyers uit.
Naar aanleiding van een kennisgeving van een demonstratie op 11 juni 2021 heeft de burgemeester voorschriften verbonden aan deze demonstratie. Eén van deze voorschriften hield in dat niet gedemonstreerd mocht worden op de stoep voor het Centrum, vanaf de Verlengde Oosterstraat tot aan de Trompstraat. Dit besluit is met het besluit op bezwaar van 18 november 2021 gehandhaafd en ook de rechtbank heeft dit voorschrift in stand gelaten. Stichting Schreeuw om Leven is het daar niet mee eens en komt daarom tegen de rechtbankuitspraak in hoger beroep.
Wettelijk kader
3. De wettelijke bepalingen die in deze uitspraak worden genoemd staan in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Leeswijzer
4. Deze zaak maakt onderdeel uit van een viertal zaken die in de kern gaan over de vraag onder welke omstandigheden en voorwaarden voorschriften mogen worden gesteld aan het demonstreren bij een abortuskliniek. In het bijzonder gaat het om de vraag of die voorschriften mogen gaan over de specifieke plaats waar en de wijze waarop gedemonstreerd wordt. Dit is een algemene vraag met maatschappelijke relevantie, waar in de rechtspraak en de samenleving onduidelijkheid over bestaat. Om meer duidelijkheid te bieden, zal de Afdeling eerst in een algemeen kader antwoord geven op de vraag wanneer een burgemeester ter voorkoming van wanordelijkheden een specifieke locatie aan mag wijzen voor demonstraties bij abortusklinieken. Hierbij zullen kwesties aan de orde komen die wellicht niet in alle zaken van dit cluster afzonderlijk naar voren zijn gebracht, maar wel van belang zijn voor het algemene kader. Vervolgens zal de Afdeling dit kader toepassen op deze specifieke zaak.
Algemeen kader
5. Iedereen heeft het recht om te demonstreren. Dat is bepaald in artikel 9 van de Grondwet. Het recht om te demonstreren is echter niet onbeperkt. Uit artikel 9, tweede lid, van de Grondwet volgt dat een demonstratie beperkt mag worden ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en/of ter voorkoming van wanordelijkheden. Deze normen zijn verder uitgewerkt in de Wet openbare manifestaties (hierna: de Wom), in het bijzonder in artikel 5, eerste en tweede lid, aanhef en onder c, van de Wom in samenhang met artikel 2 van de Wom.
Gelet op de tekst van artikel 5, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 2 van de Wom, komt aan de burgemeester beoordelingsruimte toe. Het is daarom in eerste instantie aan de burgemeester om aan de hand van de lokale omstandigheden een inschatting te maken of, en zo ja welke, beperkingen en voorschriften aan een demonstratie moeten worden gesteld. De rechter moet vervolgens bepalen of deze inschatting redelijk is.
Vallen het aanspreken van en het uitdelen van flyers aan bezoekers van een abortuskliniek onder het demonstratierecht?
6. De eerste vraag die beantwoord moet worden, is of het aanspreken van bezoekers van een abortuskliniek en het aan hen aanbieden en uitdelen van flyers onder het demonstratierecht vallen. Deze activiteiten wijken in aard en doel af van de klassieke vorm van demonstreren, nu de demonstranten in dit geval specifiek gericht zijn op het op andere gedachten brengen van individuele bezoekers van de kliniek. Daarnaast willen de demonstranten naar eigen zeggen met hun acties een maatschappelijke verandering teweeg te brengen.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3174, ov. 5.1, gaat het bij een betoging volgens de grondwetgever en de wetgever om het uitdragen van gemeenschappelijk beleefde gedachten en wensen op politiek of maatschappelijk gebied. Het uitdragen van een gemeenschappelijke mening door de deelnemers is daarbij een bepalend element (Kamerstukken II 1975/76, 13 872, nr. 3, blz. 39; Kamerstukken II 1976/77, 13 872, nr. 7, blz. 32-33; Kamerstukken II 1985/86, 19 427, nr. 3, blz. 15). Acties die niet, of niet primair, het karakter van een gemeenschappelijke meningsuiting hebben, maar waarbij andere elementen overheersen, zoals bijvoorbeeld vormen van daadwerkelijke dwang, zijn geen betogingen in de hier bedoelde zin en genieten geen grondrechtelijke bescherming(Kamerstukken II 1976/77, 13 872, nr. 7, blz. 33; Kamerstukken II 1985/86, 19 427, nr. 3, blz. 8). 6.2. Demonstraties bij abortusklinieken zijn onder andere gericht op het uiten van een visie op politiek en maatschappelijk gebied en het willen bewerkstelligen van een maatschappelijke verandering. Daarom zijn deze demonstraties aan te merken als een betoging of demonstratie in de zin van artikel 9, eerste lid, van de Grondwet en van de Wom. Dat de demonstranten door middel van het aanspreken van mensen niet alleen proberen om een maatschappelijke verandering te bewerkstelligen, maar ook om persoonlijke keuzes van bezoekers van de abortuskliniek te beïnvloeden, maakt dat in dit geval niet anders.
Mogen er vanwege botsende grondrechten voorschriften en beperkingen worden gesteld?
7. Een belangrijke reden waarom burgemeesters aan demonstraties bij abortusklinieken voorschriften verbinden en beperkingen stellen is, dat de demonstraties volgens hen inbreuk maken op fundamentele rechten van de bezoekers van abortusklinieken. Er zou daarom sprake zijn van botsende grondrechten. De in artikel 2 van de Wom genoemde beperkingsgronden zijn echter limitatief geformuleerd. Omdat in de Grondwet en de Wom, anders dan in bijvoorbeeld artikel 11 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen niet als beperkingsgrond is opgenomen, biedt de Wom niet voldoende ruimte om op grond van de grondrechten van anderen beperkingen aan een demonstratie te stellen.
Wanneer kunnen demonstraties bij abortusklinieken beperkt worden ter voorkoming van wanordelijkheden?
8. Het begrip "wanordelijkheden" in artikel 9, tweede lid, van de Grondwet is niet strak omlijnd. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat dit begrip niet altijd en overal op dezelfde manier kan worden ingevuld en toegepast. In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2 van de Wom (Kamerstukken II 1985/86, 19 427, nr. 3, blz. 17) staat dat de betekenis van de beperkingsgrond "bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden" tot op zekere hoogte wordt beïnvloed door de concrete context waarbinnen die grond wordt ingeroepen. De beoordeling of een samenstel van (verwachte) ongewenste gedragingen zo ernstig is dat van wanordelijkheden kan worden gesproken, hangt daarbij niet uitsluitend af van de aard van die gedragingen. Ook de plaats waar de manifestatie wordt gehouden kan hierbij van betekenis zijn. De mate van orde en rust die naar algemeen inzicht op een bepaalde plaats behoort te heersen, bepaalt mede wanneer de grens in termen van wanordelijkheden is overschreden (zie de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1361, ov. 7). De Afdeling heeft daarnaast al eerder overwogen dat de beperkingsgrond "ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden" niet zo ruim uitgelegd kan worden dat daaronder ook elke vorm van het tegengaan van een verstoring van de openbare orde moet worden verstaan. Handhaving van de openbare orde omvat meer dan het bestrijden en voorkomen van wanordelijkheden. In dit verband verwijst de Afdeling naar de parlementaire geschiedenis bij artikel 9 Grondwet (Kamerstukken II 1975/76, 13 872, nr. 4, blz. 90, en Kamerstukken II 1976/77, 13 872, nr. 7, blz. 34), waarin is vermeld dat doelbewust voor "bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden" als beperkingsgrond is gekozen. Daarnaar wordt ook in de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2 van de Wom (Kamerstukken II 1986/87, 19 427, nr. 5, blz. 10) verwezen. Het vervangen van deze beperkingsgrond door "handhaving van de openbare orde" zou een uitbreiding van de beperkingsbevoegdheid en daarmee een verzwakking van het in dit artikel vervatte grondrecht inhouden, met name omdat het begrip "openbare orde" zeer ruim kan worden uitgelegd (zie de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2521, ov. 7.2). 8.1. Het begrip "wanordelijkheden" moet dus niet zo ruim worden uitgelegd dat daaronder elke verstoring van de openbare orde moet worden verstaan. Dit begrip moet echter ook niet zo eng worden uitgelegd, dat alleen strafbare gedragingen er onder vallen. De Afdeling komt om de volgende redenen tot dit oordeel.
De beperkingsgronden van de Wom zijn gebaseerd op artikel 9 van de Grondwet. In het eerste lid van artikel 9 staat dat het recht tot vergadering en betoging wordt erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Vervolgens staan in het tweede lid beperkingsgronden opgesomd, waaronder de bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. In de parlementaire geschiedenis, Kamerstukken II 1975/76, 13 872, nr. 4, blz. 95-96, staat dat met de zinsnede "behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet" bedoeld wordt dat het demonstratierecht geen vrijbrief geeft voor het plegen van strafbare feiten en andere onrechtmatige daden. Daarnaast kunnen krachtens het eerste en het tweede lid van artikel 9 Grondwet ook andere beperkingen gesteld worden, onder meer om wanordelijkheden te voorkomen. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dus dat onder het begrip "wanordelijkheden" meer moet worden verstaan dan alleen strafbare gedragingen.
Daarnaast volgt uit de parlementaire geschiedenis, zoals hierboven onder 8 al is aangestipt, dat het begrip "wanordelijkheden" tot op zekere hoogte beïnvloed wordt door de context waarbinnen de beperkingsgrond wordt ingeroepen. Deze contextafhankelijke benadering, die naast de plaats van de demonstratie ook afhankelijk is van andere externe factoren zoals een mogelijke tegendemonstratie of een tekort aan handhavingscapaciteit, verdraagt zich niet met een beperking van wanordelijkheden tot alleen strafbare gedragingen. De Afdeling heeft daarom al eerder geoordeeld dat het gelet hierop niet zo kan zijn dat onder wanordelijkheden uitsluitend rellen en opstootjes met geweld tegen personen of goederen moeten worden verstaan (zie de hiervoor genoemde uitspraak van 21 september 2016, ov. 7.2).
Tot slot spoort een interpretatie van het begrip "wanordelijkheden" in de zin dat hieronder alleen strafbare gedragen moeten worden verstaan, ook niet goed met de tekst van en de rechtspraak over artikel 11 van het EVRM. In artikel 11 van het EVRM is onder meer bepaald dat demonstraties onder andere beperkt kunnen worden ter voorkoming van wanordelijkheden én strafbare feiten. Ook in de authentieke teksten van het EVRM, in het Engels en Frans, worden wanordelijkheden en strafbare feiten apart van elkaar genoemd, namelijk: "the prevention of disorder or crime" en "à la défense de l'ordre et à la prévention du crime". Ook volgt ook uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) niet dat alleen strafbare gedragingen onder "wanordelijkheden" als bedoeld in het tweede lid van artikel 11 EVRM kunnen vallen.
8.2. De Afdeling overweegt dat, gelet op de combinatie van de locatie en de kwetsbaarheid van de bezoekers van een abortuskliniek, bij demonstraties bij deze klinieken eerder dan bij andere demonstraties sprake kan zijn van wanordelijkheden. De Afdeling stelt vast dat de directe omgeving van een abortuskliniek een locatie is waar een bepaalde mate van orde en rust hoort te heersen, zoals bijvoorbeeld ook het geval is bij een ziekenhuis. Bovendien is het een plek waar mensen komen om hun fundamentele rechten uit te oefenen en in dat kader recht hebben op en behoefte hebben aan zorg. Daarnaast bevinden degenen die een abortuskliniek bezoeken zich veelal in een kwetsbare positie, waardoor de aanwezigheid van demonstranten hen eerder, sterker en persoonlijker zal raken en daardoor voor hen veel indringender is dan in de meeste andere gevallen zo zal zijn.
Het voorgaande betekent niet dat demonstraties bij abortusklinieken per definitie ontoelaatbaar zouden zijn. Zoals ook blijkt uit de rechtspraak van het EHRM moet een demonstratie in beginsel binnen zicht- en gehoorafstand (‘within sight and sound’) plaats kunnen vinden (zie bijvoorbeeld EHRM, Lashmankin en anderen tegen Rusland, arrest van 7 februari 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0207JUD005781809, par. 405). Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en gezien de beoordelingsruimte van de burgemeester, is het hem echter wel toegestaan om ter voorkoming van wanordelijkheden voor de demonstratie een andere locatie aan te wijzen dan de beoogde locatie direct voor de ingang van een abortuskliniek, zolang maar aan de eis van zicht- en gehoorafstand is voldaan. Het recht van betoging houdt onder meer in dat bezoekers van abortusklinieken geconfronteerd mogen worden met demonstranten. Zij moeten echter wel, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, zelf kunnen beslissen of zij een directe confrontatie aan willen gaan of dat zij zich hieraan willen onttrekken. Ook als demonstranten die bij de ingang van een abortuskliniek staan hen niet toeroepen, aandringen op een gesprek of het aannemen van een folder, kan voor veel bezoekers de aanwezigheid van deze demonstranten in de directe nabijheid en de feitelijke onmogelijkheid om zich daaraan te kunnen onttrekken dusdanig indringend zijn, dat sprake kan zijn van wanordelijkheden. Om dergelijke situaties te voorkomen of zoveel mogelijk te minimaliseren, dient de burgemeester zoals gezegd over beoordelingsruimte te beschikken.
Het oordeel in deze zaak
Mocht de burgemeester voorschrijven dat de demonstratie niet op de stoep voor de abortuskliniek mocht plaatsvinden?
9. Stichting Schreeuw om Leven betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester redelijkerwijs kon vrezen voor wanordelijkheden. Stichting Schreeuw om Leven voert daartoe als eerste aan dat gedragingen alleen als "wanordelijkheden" kunnen worden gekwalificeerd als het gaat om strafbare gedragingen. Daar is bij haar demonstraties echter geen sprake van. Overigens is er volgens haar geen aanleiding om te vrezen dat haar demonstraties tot wanordelijkheden zouden leiden. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat bezoekers van een abortuskliniek meer bescherming nodig hebben dan bezoekers van andere openbare locaties en daarom gedragingen tijdens demonstraties bij abortusklinieken eerder als wanordelijkheden kunnen worden gekwalificeerd. Stichting Schreeuw om Leven voert ook aan dat de rechtbank niet heeft onderbouwd waarom haar demonstraties zouden leiden tot gedragingen die redelijkerwijs als ontoelaatbaar moeten worden beschouwd. Zij stelt zich op het standpunt dat dit niet volgt uit de verslagen van de toezichthouders, de enquête, de e-mails van bezoekers of de brief van de directeur van de abortuskliniek en de GGD Groningen. Bovendien zijn dit geen objectieve bronnen. Stichting Schreeuw om Leven voert tot slot aan dat de omstandigheid dat tegendemonstranten of andere derden mogelijk wanordelijkheden zullen veroorzaken haar niet mag worden tegengeworpen.
9.1. Stichting Schreeuw om Leven wil direct voor de deur van de abortuskliniek demonstreren. De burgemeester vreest dat dit tot wanordelijkheden zal leiden, omdat bezoekers van de abortuskliniek op een kwetsbaar moment direct langs de demonstranten moeten lopen. Zoals onder 8.2 uiteen is gezet, mag de burgemeester alleen al om die reden vrezen voor wanordelijkheden. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog slaagt niet.
10. Over het betoog van Stichting Schreeuw om Leven dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het voorschrift in strijd met artikel 5, derde lid, van de Wom is opgelegd vanwege de inhoud van de demonstratie, overweegt de Afdeling dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het voorschrift geen beperkingen aan de inhoud stelt. Er worden slechts ruimtelijke beperkingen aan de demonstratie gesteld.
Het betoog slaagt niet.
11. Voor zover Stichting Schreeuw om Leven betoogt dat de aangewezen locatie te ver van de abortuskliniek afligt, overweegt de Afdeling als volgt.
11.1. Er mag niet gedemonstreerd worden op de stoep voor de abortuskliniek, lopend van de Verlengde Oosterstraat tot aan de Trompstraat. Demonstreren recht voor de abortuskliniek op de grasstrook aan de overkant van de eenbaansweg is wel toegestaan. De burgemeester heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij op deze manier wil voorkomen dat de bezoekers van de kliniek fysiek niet om de demonstranten heen kunnen, aangezien de stoep voor de kliniek smal is.
11.2. Zoals de Afdeling onder 8.2 heeft overwogen, mag de burgemeester voorschriften stellen om te voorkomen dat de bezoekers van de abortuskliniek zich niet aan een directe confrontatie met de demonstranten kunnen onttrekken. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat de burgemeester, door alleen een demonstratie op de stoep leidend naar en voor de kliniek niet toe te staan, maar onmiddellijk tegenover de kliniek op een grasstrook aan de andere kant van de eenbaansweg wel toe te staan, de demonstranten voldoende ruimte heeft geboden om hun mening binnen zicht- en gehoorafstand van de bezoekers kenbaar te maken.
Het betoog slaagt niet.
Is het stellen van een beperking aan de locatie in strijd met artikel 11 van het EVRM?
12. Stichting Schreeuw om Leven betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het voorschrift dat niet gedemonstreerd mag worden vlak voor de abortuskliniek in strijd is met het recht op de vrijheid van betoging (het demonstratierecht) in artikel 11 van het EVRM. Zij voert daartoe aan dat demonstranten het recht hebben om zelf tijdstip, plaats en vorm van de demonstratie te kiezen. Het voorschrift maakt het voor haar onmogelijk om bezoekers aan te spreken en flyers uit te delen, terwijl dit juist de kern van haar demonstratie is. Het voorschrift is bovendien niet nodig, omdat haar demonstraties de rechten van anderen niet aantasten. Maar ook al zou dat wel zo zou zijn, dan nog volgt uit de rechtspraak van het EHRM dat demonstraties enig ongemak mogen veroorzaken.
12.1. Op grond van artikel 11, tweede lid, van het EVRM, mag een demonstratie beperkt worden als deze beperking bij wet is voorzien, een legitiem in die bepaling genoemd doel kent en met het oog op dat doel noodzakelijk is in een democratische samenleving. Stichting Schreeuw om Leven stelt zich op het standpunt dat aan de laatste twee voorwaarden niet is voldaan.
12.2. In artikel 11, tweede lid, van het EVRM staat opgesomd welke doelen grondslag voor legitieme beperking kunnen zijn. Eén van de daarin opgenomen doelen is de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Gezien het standpunt van de burgemeester dat het voorschrift is opgelegd om ervoor te zorgen dat mensen in de abortuskliniek gebruik kunnen maken van hun fundamentele rechten en dus niet onevenredig beperkt worden in de uitoefening van hun privéleven, is de Afdeling van oordeel dat de beperking van het demonstratierecht de rechten en vrijheden van anderen beschermt. Het dient daarom een legitiem doel in de zin van artikel 11 van het EVRM.
12.3. De Afdeling is ook van oordeel dat de beperking, mede gezien de beoordelingsruimte van de burgemeester, geacht kan worden noodzakelijk te zijn in een democratische samenleving. Er worden geen voorschriften gesteld aan de inhoud van de demonstratie, maar slechts aan de locatie. De burgemeester heeft bij het bepalen van het gebied waarbinnen niet gedemonstreerd mag worden op redelijke wijze rekening gehouden met zowel de belangen van de demonstranten als de belangen van de bezoekers. De kwetsbaarheid van de bezoekers van de kliniek en de omstandigheid dat zij, door daarnaartoe te gaan, gebruikmaken van hun recht op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer, maken dat een reële mogelijkheid geboden moet worden om zich aan de demonstranten te onttrekken. Doordat de demonstranten op redelijk korte afstand, recht tegenover de abortuskliniek, wel mogen demonstreren, is het voor hen nog steeds mogelijk om binnen zicht- en gehoorafstand hun mening kenbaar te maken aan de bezoekers van de kliniek. Indien bezoekers dat wensen, kunnen zij vervolgens naar de demonstranten toelopen om het gesprek aan te gaan en een flyer aan te nemen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen maakt het voorschrift het demonstratierecht dan ook niet illusoir.
12.4. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat het beperken van de locatie waar gedemonstreerd mag worden niet in strijd is met artikel 11 van het EVRM.
Is het stellen van een beperking aan de locatie in strijd met artikel 10 van het EVRM?
13. Stichting Schreeuw om Leven voert verder aan dat de beperking ook in strijd is met artikel 10 van het EVRM, omdat het uitdelen van flyers en het geven van informatie in de nabijheid van een abortuskliniek speciale bescherming behoeft omdat het om een gevoelige kwestie gaat. Ter onderbouwing van haar betoog wijst zij op de uitspraak van het EHRM, Annen tegen Duitsland, arrest van 26 november 2015, ECLI:ECHR:2015:1126JUD000369010, par. 62. De rechtbank heeft ten onrechte nagelaten om het besluit op bezwaar om deze reden te vernietigen.
13.1. Veronderstellend dat de demonstratie ook onder artikel 10 van het EVRM valt, oordeelt de Afdeling als volgt. De beperking is bij wet voorzien. Onder verwijzing naar hetgeen onder 12.2 en 12.3 is overwogen, is met de beperking bovendien een legitiem doel gediend en kan de beperking noodzakelijk worden gevonden in een democratische samenleving. De verwijzing naar de uitspraak inzake Annen tegen Duitsland maakt dit niet anders, alleen al omdat die uitspraak niet ziet op een belangenafweging tussen de vrijheid van meningsuiting van anti-abortusdemonstranten en de rechten van de bezoekers van een abortuskliniek. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het besluit op bezwaar in zoverre niet in strijd is met artikel 10 van het EVRM.
Het betoog slaagt niet.
14. Stichting Schreeuw om Leven betoogt ten slotte dat de rechtbank niet heeft onderkend dat artikel 10 van het EVRM is geschonden, omdat daarmee de bezoekers van de kliniek het recht wordt ontnomen om informatie in ontvangst te nemen.
14.1. Stichting Schreeuw om Leven beroept zich op een recht dat niet strekt ter bescherming van haar eigen belang. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de eis heeft willen stellen dat er een verband moet zijn tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt. Gelet hierop kan het betoog van Stichting Schreeuw om Leven, wat daar verder ook van zij, alleen al op grond van artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het besluit. De rechtbank heeft daarom terecht ook in zoverre geen aanleiding gezien om het besluit op bezwaar te vernietigen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
15. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat de burgemeester alleen al ter voorkoming van wanordelijkheden mocht besluiten dat er niet gedemonstreerd mag worden op de stoep voor de abortuskliniek, tussen de Verlengde Oosterstraat en de Trompstraat, en aan de demonstratie een daartoe strekkend voorschrift mocht verbinden.
16. Het hoger beroep is ongegrond.
17. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. M.C. Stoové, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H.Y. Huijts, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Huijts
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2025
811
BIJLAGE
Grondwet
Artikel 9 luidt:
1. Het recht tot vergadering en betoging wordt erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
2. De wet kan regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Wet openbare manifestaties
Artikel 2 luidt:
De bij of krachtens de bepalingen uit deze paragraaf aan overheidsorganen gegeven bevoegdheden tot beperking van het recht tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging en het recht tot vergadering en betoging, kunnen slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Artikel 5 luidt:
1. De burgemeester kan naar aanleiding van een kennisgeving voorschriften en beperkingen stellen of een verbod geven.
2. Een verbod kan slechts worden gegeven indien:
a. de vereiste kennisgeving niet tijdig is gedaan;
b. de vereiste gegevens niet tijdig zijn verstrekt;
c. een van de in artikel 2 genoemde belangen dat vordert.
3. Een voorschrift, beperking of verbod kan geen betrekking hebben op de inhoud van hetgeen wordt beleden, onderscheidenlijk van de te openbaren gedachten of gevoelens.
4. Beschikkingen als bedoeld in het eerste lid worden zo spoedig mogelijk bekendgemaakt aan degene die de kennisgeving heeft gedaan.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 10 luidt:
1. Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit artikel belet Staten niet radio- omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen aan een systeem van vergunningen.
2. Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
Artikel 11 luidt:
1. Een ieder heeft recht op vrijheid van vreedzame vergadering en op vrijheid van vereniging, met inbegrip van het recht met anderen vakverenigingen op te richten en zich bij vakverenigingen aan te sluiten voor de bescherming van zijn belangen.
2. De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Dit artikel verbiedt niet dat rechtmatige beperkingen worden gesteld aan de uitoefening van deze rechten door leden van de krijgsmacht, van de politie of van het ambtelijk apparaat van de Staat.