202505480/2/A3.
Datum uitspraak: 26 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb, hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend in Oirschot,
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 8 oktober 2025 in zaak nr. 25/1118 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oirschot.
Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2024 heeft het college aan [verzoekster] een overzicht van haar persoonsgegevens verstrekt.
Tegen dat besluit heeft [verzoekster] op 11 november 2024 bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft [verzoekster] op 13 mei 2025 beroep ingesteld vanwege tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college.
Bij besluit van 13 mei 2025 heeft het college het door [verzoekster] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 oktober 2025 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.
Ook heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
Inleiding
1. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.
2. [verzoekster] heeft op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: de AVG) een verzoek ingediend bij het college om inzage in alle gegevens die op haar betrekking hebben. Het college heeft het verzoek van [verzoekster] opgevat als een verzoek om inzage zoals bedoeld in artikel 15 van de AVG en aan [verzoekster] twee overzichten verstrekt van alle correspondentie waarin haar persoonsgegevens zijn verwerkt. In totaal gaat het om 391 (post)stukken.
Voorlopige voorziening
3. [verzoekster] stelt dat het overzicht niet volledig is en wil met haar verzoek bereiken dat zij binnen vier weken alsnog inzage verkrijgt in al haar persoonsgegevens, inclusief registraties daarvan bij ketenpartners.
3.1. Het geschil in hoger beroep gaat over de vraag of het college aan [verzoekster] volledige inzage heeft verleend in haar persoonsgegevens. Volgens het college is dat het geval en dat is ook het oordeel van de rechtbank. Het verzoek van [verzoekster] ziet op dezelfde vraag. Deze vraag leent zich niet voor beoordeling in het kader van de voorlopige voorzieningsprocedure. Wat zij heeft aangevoerd ter motivering van de gestelde spoedeisendheid van haar verzoek is gericht op versnelde behandeling van haar hoger beroep. Maar de voorlopige voorzieningenprocedure is niet bedoeld om een versnelde behandeling van het hoger beroep in de hoofdzaak te bewerkstelligen. [verzoekster] heeft bovendien niet voldoende onderbouwd waarom het oordeel hierover van de Afdeling in hoger beroep niet kan worden afgewacht. Dat geldt ook voor haar verzoeken om aan het Hof van Justitie en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens vragen te stellen. Daarom is met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt.
3.2. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4. Het verzoek moet als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.S. Venema, griffier.
w.g. Daalder
voorzieningenrechter
w.g. Venema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2025
973