ECLI:NL:RVS:2025:5721

Raad van State

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
202404844/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inzage persoonsgegevens onder de Algemene verordening gegevensbescherming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 juli 2024. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarbij het ging om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo van 28 juni 2023. Dit besluit betrof de afhandeling van een verzoek van [appellant] om inzage in zijn persoonsgegevens, die worden verwerkt door de afdeling Werk en Inkomen. Het college had het verzoek toegewezen, maar [appellant] was het niet eens met de beperking van de inzage tot alleen zijn dossier en persoonsgegevens. Hij stelde dat er een verborgen dossier over hem werd bijgehouden, wat zijn kansen op werk negatief beïnvloedde.

Tijdens de mondelinge uitspraak op 19 november 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder leiding van staatsraad mr. C.H. Bangma, de zaak behandeld. De Afdeling oordeelde dat het college aan de verplichtingen van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) had voldaan. [appellant] was voldoende in staat gesteld om de juistheid van zijn persoonsgegevens te controleren. De Afdeling vond de beweringen van [appellant] over een verborgen dossier niet aannemelijk, omdat deze niet met concrete gegevens of bewijzen waren onderbouwd.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd bepaald dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en de rechten van betrokkenen onder de AVG, maar ook de noodzaak voor concrete onderbouwing van claims over verborgen dossiers.

Uitspraak

202404844/1/A3.
Datum uitspraak: 19 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Hengelo,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 juli 2024 in zaak nr. 23/1529 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo.
Openbare zitting gehouden op 19 november 2025 om 15:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer
griffier: mr. Y. Soffner, mr. R. Hulshof
Verschenen:
[appellant];
het college, vertegenwoordigd door mr. M.S. van Dijk en mr. I.B.H. Heil
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank van 9 juli 2024 waarbij de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 28 juni 2023 ongegrond heeft verklaard. In dat besluit heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 9 maart 2022, 22 maart 2022, en 30 maart 2022, waarbij een verzoek van [appellant] om inzage in zijn persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) is toegewezen, ongegrond verklaard.
Beslissing:
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Motivering:
1.       [appellant] heeft het college verzocht om inzage van zijn persoonsgegevens die worden verwerkt door de afdeling Werk en Inkomen. Het college heeft dit verzoek toegewezen en aan [appellant] meegedeeld dat hij een uitgeprint dossier kan ontvangen. [appellant] is het hier niet mee eens, omdat het college ten onrechte de afhandeling van zijn inzageverzoek heeft beperkt tot inzage in zijn dossier en persoonsgegevens. Volgens hem houden ambtenaren van de gemeente Hengelo een verborgen dossier over hem bij en worden deze gegevens met derden gedeeld waardoor hij al vanaf zijn negentiende jaar in de bijstand zit. Hierdoor ontstaat er een verkeerd beeld over hem en wordt hij tegengewerkt bij zijn zoektocht naar werk.
2.       Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college aan de verplichtingen van artikel 15 van de AVG heeft voldaan en [appellant] voldoende in staat heeft gesteld om de juistheid van de over hem bestaande persoonsgegevens en de rechtmatigheid van die verwerking te controleren. Met wat [appellant] heeft aangevoerd acht de Afdeling het, net als de rechtbank, niet aannemelijk dat het college een verborgen dossier onder zich houdt. De beweringen over de tegenwerking door het college zijn niet met concrete gegevens of bewijzen onderbouwd.
3.       Het hoger beroep is ongegrond.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soffner
griffier
818-1171