ECLI:NL:RVS:2025:5721
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake inzage persoonsgegevens onder de Algemene verordening gegevensbescherming
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 juli 2024. De rechtbank had het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarbij het ging om een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo van 28 juni 2023. Dit besluit betrof de afhandeling van een verzoek van [appellant] om inzage in zijn persoonsgegevens, die worden verwerkt door de afdeling Werk en Inkomen. Het college had het verzoek toegewezen, maar [appellant] was het niet eens met de beperking van de inzage tot alleen zijn dossier en persoonsgegevens. Hij stelde dat er een verborgen dossier over hem werd bijgehouden, wat zijn kansen op werk negatief beïnvloedde.
Tijdens de mondelinge uitspraak op 19 november 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder leiding van staatsraad mr. C.H. Bangma, de zaak behandeld. De Afdeling oordeelde dat het college aan de verplichtingen van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) had voldaan. [appellant] was voldoende in staat gesteld om de juistheid van zijn persoonsgegevens te controleren. De Afdeling vond de beweringen van [appellant] over een verborgen dossier niet aannemelijk, omdat deze niet met concrete gegevens of bewijzen waren onderbouwd.
De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd bepaald dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en de rechten van betrokkenen onder de AVG, maar ook de noodzaak voor concrete onderbouwing van claims over verborgen dossiers.