ECLI:NL:RVS:2025:5725
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 28 juni 2023 een aanvraag van de appellant om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. Görsültürk, heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 1 juli 2024 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 6 juni 2025 het beroep van de appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 26 november 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, waarbij de Afdeling bevestigt dat de uitspraak van de rechtbank niet vernietigd hoeft te worden. De Afdeling oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. Dit betekent dat de rechtbank op een zelfstandig oordeel is gekomen dat niet met een grief is bestreden, en dat dit oordeel de uitspraak van de rechtbank kan dragen.
De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.W. Lagaaij LLM, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 november 2025.